September Flashcards
De sterveling
The mortal
Verzinnen
To make up/to come up with
Rekenen op
To count on
Kruipen
To crawl
Trillen
Shiver/shake
Het besluit
The decision
Het grassprietje
The blade of grass
Trekken
To pull
Vliegende vaart
Super quickly
De heuvel
The hill
Uitdrukken
To express
Het gedicht
The poem
Iets in elkaar draaien
To try and make something
Zinken
To sink
Moed
Courage
Toveren
To magic
De keel
The throat
Flink
Brave
Wikkelen
To wrap
Het deksel
The lid
De schop
The kick
De flits
The flash
De rakker
The rascal
Klauwen
Claws
Begraven
To bury
De kelder
The cellar
Verlaten
To abandon
De tocht
The journey
Voor de boeg hebben
To have ahead of you (literally ‘in front the bow (of a boat) to have’)
Het meer
The lake
Helder
Clear (either physically or explanatorily)
De beek
The stream
Klaterende
Clattering (noisy)
De ruiter
The rider (of a horse)
Kronkelen
Windy or writhing
Slingeren
To swing (like Tarzan), or to be bendy (like a path, or someone wobbling on a bike)
Woest
Furious (for a person), Wild (for e.g. A landscape)
Angst aan jagend
Frightening
Steil
Steep
De afgrond
The cliff
Zulke
Such
Kennelijk
Apparently
Kletsen
To chat
Knetteren
To crackle
De vonk
The spark
De kippenbout
A chicken drumstick
Kluiven
To gnaw
Doven
To extinguish
Het schrik op mijn lijf jagen
To scare a lot
Het lijf
The body
Trouwens
By the way
Vlug
Quickly
Malen
To mill (to mull over)
Stiekem
Secretly
Loeren
To spy
Gewoon
Normal
Lijkt op
Looks like
Vreemd
Strange / weird
Droevig
Sad
Griezelig
Scary
De poging
The attempt
Grauw
Grey/gloomy
Een gedaante
An outline (of a being)
Dwalen
To wander
Vergaan
To stop to exist
Nuttig
Useful