September 2nd week Flashcards

1
Q

aanschaffen

A

purchase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

afwezigheid

A

absence

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

zeespiegel

A

sea level

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

kolencentrale

A

coal-fired power station

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

inspelen

A

respond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

ingaan op

A

reageren

Ik zal niet ingaan op de detail

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

toekomen aan

A
  1. ‘in de gelegenheid zijn om iets te doen, tijd hebben voor iets’ en ‘voldoende (geld) hebben, rondkomen’.
    (De vergadering was zo uitgelopen dat we niet meer aan de rondvraag toekwamen.)
  2. ‘aankomen, (een bepaalde bestemming) bereiken
    (Ze waren veilig op hun vakantiebestemming aangekomen / toegekomen.)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Premie als onderpand

A

Premium as collateral

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly