October Flashcards

1
Q

aanbevelen

*beval aan/ bevalen aan - aanbevolen

A

recommend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

vreten

*vreet/ vreten - vrat/vraten - gevreten

A

het nuttigen van voedsel op een meestal onbeleefde wijze

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

blinken

A

shine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

uitwringen

A

wring out ( to squeeze liquid from something by pressing or twisting it )

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

druipen

* droop/dropen - gedropen

A

to drip/ dripping

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

invalshoek

A

angle of view

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

sluipen

A

sneak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

tasten, tastend

A

to grop, grouping

search blindly or uncertainly by feeling with the hands.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

woedend

A

furious

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

beloond met

A

rewarded with

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

vernietigend

A

withering/ scornful, destructive

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

zachtjes

A

gently

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

doorheen

A

through

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

volksmond

A

wijze van spreken van het volk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

doezel

A

doze

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

cyclus - cycli

A

cycle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

degelijk

A

solid, op een solide manier, in hoge mate

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wekken

A

wake up

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

ontwaken

A

awakening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

beleving

A

ondervinding, innerlijke ervaring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

inslapen

A

fall asleep (in slaap vallen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

ritme

A

rhythm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

klungelaar

A

bunglar (*bungle: carry out (a task) clumsily or incompetently.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

stommelen

A

stumble

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

geruststellende

A

reassuring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

knipte aan, heeft aangeknipt

A
  1. bij het knippen aan iets vormen ; 2. met een knippend geluid in werking stellen: de lamp aanknippen.
    (snaps on)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

luidruchtig

A

noisy

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

smeren

A

smear (boterham smeren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

te horen krijgen

A

got to hear

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

daadwerkelijk

A

actually

31
Q

toch maar

A

after all

32
Q

opgaan

* De zon gaat om 7 uur op

A

rise, go up, ascent

33
Q

innemen

A

occupy, take up

34
Q

achteruit

A

backwards

35
Q

voortaan

A

from now on

36
Q

versnipperen

*versnipperd kunstwerk

A

shred

37
Q

schatting

A

estimation

38
Q

veilen
veiling
geveild

A

auction

39
Q

gewild

A

wanted, in demand

40
Q

ontmaskeren

A

unmask

41
Q

opdrijven

*de waarde van zijn werk behoorlijk opdrijft

A

inflate, increase, run up

42
Q

afbeelden

A

depict

43
Q

afzwakken

*zwakte (n) - hebben afgezwakt

A

attenuate

44
Q

wankelen

* wankelde(n) - hebben gewankeld

A

falter (lose strength or momentum.)

45
Q

reus

A

giant

46
Q

becijferen

*becijfert - becijferde (n) - hebben becijferd

A

figure out, calculate

47
Q

ten opzichte van

A
  1. (formeel) met betrekking tot, vergeleken met

* Hij staat afwijzend ten opzichte van jouw opvattingen. ♢ De omzet is toegenomen ten opzichte van vorig jaar

48
Q

Voorzetsel

A

proposition

49
Q

flink

A

considerably

*e.g. dat is flink lager in vergelijking met het kwartaal daarvoor

50
Q

dictgooien

A

1) op een ruwe manier sluiten Voorbeelden: de autoportieren dichtgooien,

51
Q

ruwe

A

rough

52
Q

aanhouden/ aanhoudend

*houdt aan - hield (en) - hebben aangehouden

A

persist/ persistent

*aanhoudende situatie

53
Q

stilleggen

A

shut down

54
Q

schuldenlast

A

indebtedness

55
Q

dreigen

*dreigde(n) - hebben gedreigd

A

threaten

56
Q

meevallen

*Ondanks het slechte weer viel de graanopbrengst mee

A

ergatief een betere uitkomst vertonen dan verwacht

57
Q

berichtgeving

A

reporting

58
Q

peiling

A

poll

59
Q

overlast

A

nuisance

60
Q

verscherpen

A

sharpen/ tighten

61
Q

geding

A

lawsuit

62
Q

kortstondig

A

short-term

63
Q

streven naar

A

strive for

64
Q

vooruitgang

A

progress

65
Q

verkeer

A

Verkeer is de verplaatsing van mensen, planten, dieren en objecten
*vrije verkeer van diensten: free movement of services

66
Q

Overeenkomstig

*Overeenkomstig artikel 43 van hetVerdrag is de vrijheid…

A

In accordance with

67
Q

Opheffen/ opheffing

*het heft op/ Wij heffen op - hij hief op/ wij hieven op - hebben opgeheven

A

cancel, lift

68
Q

de belemmering

A

obstacle, hindrance

69
Q

ongeoorloofd

A

unlawful, unauthorized

70
Q

huisuitzetting

A

eviction

71
Q

de berichtgeving

A

Zelfstandignaamwoord 1. wat verteld wordt over een zaak, weergave, verslaggeving

72
Q

schrijnend

A

disstressing

73
Q

hanteren

A

bedienen, behandelen, bezigen, gebruiken, manipuleren, manoeuvreren met, omgaan met, verwerken