scheidbare werkwoorden (seperable verbs) Flashcards

1
Q

to prepare / get ready

Have you prepared the food yet?

I have to get ready to leave.

A

klaarmaken
maak klaar/ maakte klaar/klaargemaakt

Heb jij het eten al klaargemaakt?

Ik moet me klaarmaken voor vertrek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

living together

I live together with my 2 cats.

A

samenwonen
woon samen/ woonde samen/ samengewoond

Ik woon samen met mijn 2 katten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

to turn on

Roman turns on the radio every morning.

A

aanzetten
zet aan/ zette aan/ aangezet

Roman zet elke ochtend de radio aan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

to turn off

Turn off the heater when you leave.

A

uitzetten
zet uit/ zette uit/ uitgezet

Zet de verwarming uit als je vertrekt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

to clean

Tomorrow I’m going to clean my car.

A

schoonmaken
maak schoon/ maakte schoon/ schoongemaakt

Morgen maak ik mijn auto schoon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

to get up

I have to get up early in the morning.

A

opstaan
sta op/ stond op/ opgestaan

Ik moet morgen vroeg opstaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly