regelmatige werkwoorden (regular verbs) 3 Flashcards
to meet
We met each other 1 year ago
ontmoeten
We hebben elkaar 1 jaar geleden ontmoet
to save
Can you save a piece of cake for me?
bewaren
Kun je een stukje taart voor mij bewaren?
to earn/ to deserve
How much money did you earn this month?
verdienen
Hoeveel geld heb jij deze maand verdiend?
to discover
Columbus discovered America in 1492
ontdekken
Columbus heeft in 1492 Amerika ontdekt
to repeat
I didn’t hear it, can you repeat it?
herhalen
Ik heb het niet gehoord, kun je het herhalen?
to mean
i have no idea what this means
betekenen
ik heb geen idee wat dit betekent
to use
To eat soup, you use a spoon
gebruiken
Om soep te eten, gebruik je een lepel
to tell
Tell me what you did on your day off yesterday
vertellen
Vertel me wat je gisteren op je vrije dag hebt gedaan
to promise
I promise I will never lie to you
beloven
Ik beloof dat ik nooit tegen je zal liegen
to deny
You can’t deny that it’s true
ontkennen
Je kunt niet ontkennen dat het waar is
to recognize
You look different, I almost didn’t recognize you
herkennen
Je ziet er anders uit, ik herkende je bijna niet
to believe
Do you believe everything he says?
geloven
Geloof jij alles wat hij zegt?
to move
We will soon be moving to a larger building
verhuizen
Wij verhuizen binnenkort naar een groter gebouw