laten Flashcards

1
Q

to drop

she drops the glass

A

laten vallen
laat vallen/ liet vallen / (heb) laten vallen

zij laat het glas vallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

to leave (alone)

She leaves the spider in it’s web

A

laten zitten
laat zitten / liet zitten / (heb) laten zitten

Zij laat de spin in zijn web zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

to let know/ to inform

Let me know what time you’re coming

A

laten weten
laat weten / liet weten / (heb) laten weten

Laat me weten hoe laat je komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

to show

Roman shows Monique his new car

A

laten zien
laat zien / liet zien / (heb) laten zien

Roman laat Monique zijn nieuwe auto zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

to leave ( behind) / to forget something
(standing object)

I left my glass in the kitchen

A

laten staan
laat staan / liet staan / (heb) laten staan

Ik heb mijn glas in de keuken laten staan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

to leave ( behind) / to forget something
( lying object)

He leaves his gloves behind

A

laten liggen
laat liggen / liet liggen / (heb) laten liggen

Hij laat zijn handschoenen liggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly