Radiotherapie Flashcards

1
Q

Wat is het bestralingsschema bij klassieke fractionatie?

A

Dagelijks 2 Gy gedurende 5 weken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het bestralingsschema bij hypofractionatie?

A

3 dagen per week 3 Gy, dit gedurende 5 weken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het bestralingsschema bij hyperfractionatie?

A

2 fracties per dag met minimum 6u ertussen, zodat de normale weefsels kans krijgen tot DNA-herstel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het bestralingsschema bij versnelde fractionatie?

A

8 Gy in 1 keer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarvoor wordt versnelde fractionatie gebruikt?

A

Om de totale behandelingsduur te verminderen in palliatieve omstandigheden. Het wordt meestal gebruikt voor pijnlijke botmetastasen, waarbij de patiënt pijnvrij is binnen de 4 weken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bij welke weefsels doen zich typisch vroegtijdige effecten voor?

A

Mucosa en de huid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bij welke weefsels doen zich typisch laattijdige effecten voor?

A

De bloedvaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Juist of fout?

Vroegtijdige effecten zijn van voorbijgaande aard, laattijdige effecten niet.

A

Juist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het verschil tussen plesiotherapie en endocurietherapie?

A

Bij plesiotherapie wordt de bestralingsbron tegen de tumor aan gelegd, bij endocurietherapie wordt de bestralingsbron in de tumor geplaatst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het verschil tussen open en gesloten bronnen?

A

Open bronnen worden gemetaboliseerd in de patiënt waarbij hij zelf een stralingsbron wordt. Bij gesloten bronnen straalt enkel de bron, er is geen opname van radioactiviteit in de patiënt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welk radionuclide fungeert als tijdelijke implant?

A

Iridium.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke radionucliden fungeren als permanente implanten? Waarvoor worden ze gebruikt?

A

Jodium en palladium. Ze worden in de praktijk enkel gebruikt voor prostaatcarcinomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bespreek de verschillende soorten dosisdebieten.

A
  • HDR: 2-3 fracties met een week ertussen
  • PDR: gepulseerd, 10 minuten per uur zowel overdag als ‘s nachts
  • LDR: lage maar lange dosisafgifte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Juist of fout?

Elektronen geraken dieper dan fotonen.

A

Fout, elektronen kunnen maximum 10 cm diep geraken terwijl fotonen veel diepere weefsels kunnen bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar heeft een CT-scanner bij een simulatie voor bestraling een grotere opening dan een normale CT?

A

De patiënt moet gescand kunnen worden in de houding dat hij later bestraling zal krijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de doelen van optimalisatie?

A
  • PTV: voldoende hoge dosis en zo homogeen mogelijke bestraling
  • OAR: zo weinig mogelijk bestraling
  • Overige gezonde weefsels: zo weinig mogelijk bestraling
17
Q

Wat is het isocentrum?

A

Het snijpunt van alle rotatieassen (die van de gentry, van de colimator en de tafel).

18
Q

Wat zijn isodosen?

A

Het zijn lijnen die punten van éénzelfde stralingsdosis verbinden.

19
Q

Waarvoor kan een cone beam CT gebruikt worden in de context van externe therapie?

A

Hij kan absoluut niet gebruikt worden als de planning-CT maar wel tijdens de bestraling zelf om te controleren of de anatomie klopt zoals men het voorzien had.

20
Q

Wat is het doel van de intekening?

A

Op elke snede aanduiden wat de organs at risk zijn (OAR) en wat het planning target volume is (PTV).

21
Q

Hoe kan de versnellingsbuis de elektronen versnellen?

A

Via microgolven.

22
Q

Welk deel van de lineaire versneller zorgt ervoor dat elektronen geconverteerd worden naar fotonen?

A

Het trefplaatje.

23
Q

Bespreek het verval van dosis in functie van de diepte bij elektronen en fotonen.

A

Elektronen hebben een snel verval naarmate ze dieper in de weefsels doordringen.

Protonen kennen een opbouw van de dosis in de eerste millimeters van de huid. Ze bereiken hun maximale dosis in onderhuids weefsel en daarna is er dosisafname.

24
Q

Rekening houdend met de dosisafname in functie van de diepte, welke techniek wordt er best gebruikt bij huidtumoren?

A

Elektronen.

25
Q

Wat is het verschil tussen deterministische en stochastische effecten?

A

Deterministische effecten doen zich voor na therapie met een hoge dosis gedurende een korte periode. Stochastische effecten doen zich voor bij behandeling gedurende een langere periode.