Farmacotherapie Flashcards

1
Q

Juist of fout?

Meer werkzaamheid van een geneesmiddel is vaak hooguit 10-20%.

A

juist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een syndroom?

A

Combinatie van samenhangende verschijnselen waarvan de oorzaak (nog) niet bekend is. Behandeling is hier vaak trial and error.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat betekent rationeel voorschrijven?

A

Enkel de geneesmiddelen voorschrijven waarvoor evidentie van effect bewezen is in klinische studies en deze geneesmiddelen juist toepassen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat betekent uitgestelde afgifte?

A

De afgifte van het geneesmiddel start niet onmiddelijk na inname waardoor afgifte naar een tevoren vastgesteld deel van het GI-kanaal mogelijk is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat betekent vertraagde afgifte?

A

De afgifte van het geneesmiddel vanuit de toedieningsvorm is gespreid over een langere tijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de doelstellingen van vertraagde afgifte?

A

Verlagen van de toedieningsfrequentie voor betere patiënt compliance en om de pieken en dalen af te vlakken zodat er minder bijwerkingen en minder therapieloze perioden zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het principe van de reservoir systemen?

A

Het geneesmiddel is omhuld door een niet-verteerbaar polymeer en wordt traag vrijgegeven d.m.v. diffusie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het principe van de matrix systemen?

A

Er zitten geneesmiddel ‘clustertjes’ in een polymeer waarbij het geneesmiddel ofwel vrijkomt door diffusie, ofwel vrijkomt doordat de polymeer erosie ondergaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welk systeem is deelbaar, het matrix systeem of het polymeer systeem?

A

Het matrix systeem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Geef de verschillende soorten ongewenste effecten.

A

A. Augmented: te voorspellen uit farmacologisch profiel → dosisafhankelijk
B. Bizar: niet te reproduceren in proefdieren, niet te voorspellen
C. Chronic: bij lang gebruik
D. Delayed: worden pas duidelijk op termijn, bv. carcinogeen, teratogeen
E. End of use: ontwenningsverschijnselen
F. Failure: onverwacht niet aanslaan van de behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de biologische beschikbaarheid?

A

Het aandeel van een geneesmiddel dat in de circulatie terechtkomt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wanneer bereikt men de steady state?

A

Na 4 of 5 keer de halfwaardetijd, indien de kinetiek zich gedraagt zoals de eerste orde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke geneesmiddelen hebben een nauw toxische-therapeutische marge?

A

Aminoglycosiden, anti-aryhtmica, anti-epileptica, digoxine, immunosuppressiva, levothyroxine, lithium, theofylline en vitamine K-antagonisten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wanneer spreekt men van famracodynamische interacties?

A

Wanneer toediening van meerdere geneesmiddelen of toediening van geneesmiddelen samen met voeding of alcohol leidt tot een verandering van het antwoord ZONDER een verandering van de concentratie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wanneer spreekt men van farmacokinetische interacties?

A

Interacties waarbij de concentratie van een GM wordt gewijzigd door een ander GM.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Juist of fout?

Een inductor van het CYP-enzym resulteert altijd tot minder effect van het GM.

A

Fout, als het GM een prodrug is, zal dit leiden tot meer effect.

17
Q

Wat zijn de nadelen van gekruist gerandomiseerde studies?

A
  • Carry over effect: effect werkt nog na
  • Periode effect: tweede periode is gunstiger bij self limiting disease
18
Q

Wat is de number needed to treat?

A

Het aantal personen die je moet behandelen om 1 gunstig resultaat te krijgen.

19
Q

Hoe wordt de NNT berekend?

A

1 / ARR.

ARR = absolute risico reductie = CER - EER.

CER is de frequentie van het optreden van de gebeurtenis in de controlegroep, EER is de frequentie van de gebeurtenis in de groep die behandeld wordt.

20
Q

Bespreek de vier keuzecriteria waarop je je baseert voor het opstellen van een formularium.

A
  1. Effectiviteit: werkzaamheid, sterkte evidentie
  2. Veiligheid: bijwerkingen, toxiciteit
  3. Gechiktheid: interacties, contra-indicaties, gebruiksgemak
  4. Prijs voor patiënt en gemeenschap
21
Q

Bespreek de six steps in het voorschrijven.

A
  1. Het patiëntenprobleem beschrijven (specifiek)
  2. Therapeutisch doel vaststellen (genezing, symptoomverlichting, complicaties vermijden of preventie?)
  3. Standaardtherapie / geneesmiddelen bepalen
  4. Controleren op geschiktheid voor de specifieke patiënt (contra-indicaties, toedieningsvorm, doseringsschema, therapieduur)
  5. Voorschrift maken
  6. Evaluatieplan opstellen en controle geneesmiddelentherapie
22
Q

Juist of fout?

Geneesmiddelen die moeten voorgeschreven worden, worden altijd terugbetaald.

A

Fout, voorschrijfplicht wil niet noodzakelijk zeggen dat het terugbetaald wordt.

23
Q

Hoe lang is een voorschrift geldig wanneer de einddatum van uitvoerbaarheid niet ingevuld is?

A

3 maand.

24
Q

Hoe lang is een voorschrift maximaal geldig?

A

1 jaar.

25
Q

Wat zijn de regels omtrent terugbetaling van magistrale bereidingen?

A

Er is enkel terugbetaling indien alle ingrediënten terugbetaald worden en er minstens één actieve grondstof aanwezig is.

De terugbetaling gebeurt per module (max 6): maximum 60 gelules, 300g crème en 30 suppo’s.

26
Q

Wat wordt er veranderd bij het voorschrift indien het voorgeschreven middel een verdovend middel of gelijkgesteld hieraan is?

A

De sterke en het aantal tabletten of ml moet voluit geschreven worden indien het een handgeschreven voorschrift betreft.

27
Q

Wat is nociplastische pijn?

A

Pijn die blijft aanhouden ondanks het feit dat de initiële prikkel van die pijn al verdwenen is.

28
Q

Vanaf welke dosis paracetamol kan intoxicatie optreden?

A
  • Volwassenen: > 10 gram
  • Kinderen: > 150mg/kg
  • Alcoholici en leverlijden: < 10 gram
  • Cachexie (palliatieve situaties): < 10 gram
29
Q

Wanneer doen de symptomen van een paracetamolintoxicatie zich voor?

A

24-48u na ingestie.

30
Q

Wat is het antidoot van paracetamol?

A

N-acetylcysteïne.

31
Q

Juist of fout?

De gastro-intestinale bijwerkingen van NSAID’s kunnen omzeild worden door een andere toedieningsweg te gebruiken.

A

Fout, ulcera en perforaties zijn onafhankelijk van de toedieningsweg en -vorm.

32
Q

Wat zijn bewezen interessante indicaties voor NSAIDs?

A
  • Acute nierkoliek: eerstekeus
  • Acute jichtaanval: eerstekeus
  • Dysmennoroe: indien de patiënte geen PO anticonceptie neemt
  • Migraine: als tweede stap
33
Q

Wat zijn de verschillende stappen in de pijnladder?

A
  1. Paracetamol en zo nodig in een vast schema
  2. NSAID eerst laag- en dan hooggedoseerd
  3. Codeïne of tramadol
  4. Morfine of fentanyl
34
Q

Wat is codeïne?

A

Een prodrug van morfine via CYP2D6. Het is een zwak opioïd.

35
Q

Welke nevenwerkingen heeft tramadol?

A

Nausea, constipatie, sedatie, serotoninerg syndroom, epilepsieaanvallen, veel interacties.

36
Q

Wat is tramadol?

A

Een prodrug van morfine via CYP2D6. Het is een zwak opioïd.