Klinische biologie Flashcards

1
Q

Wat is de precisie?

A

De mate van overeenstemming van meetresultaten in geval van herhaalde metingen op eenzelfde monster.
Imprecisie is dan de maat voor een toevallige fout.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de juistheid?

A

De mate waarin het gemiddelde van herhaalde metingen de juiste waarde benadert.
Onjuistheid is dan de maat voor een systematische fout.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is accuraatheid?

A

De maat waarin het resultaat van één meting de juiste waarde benadert.
Onnauwkeurigheid is dan het resultaat van toevallige en systematische fouten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke parameters zullen verlaagd zijn wanneer de patiënt gaat liggen tijdens de bloedafname in vergelijking met een patiënt die zit?

A

RBC, hematocriet, hemoglobine, WBC, cholesterol en totaal eiwit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe kan het tijdstip van afname invloed uitoefenen op de waarde van cortisol?

A

Cortisol heeft een circadiaans ritme en is ‘s ochtends 3x hoger in concentratie dan ‘s avonds.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat gebeurt er met CEA bij rokers?

A

Het stijgt sterk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke parameters verhogen / verlagen bij zwangerschap?

A
  • Hematocriet en totaal eiwit daalt → hemodilutie
  • Ijzer reserves dalen
  • Alkalische fosfatase stijgt door productie van placenta
  • Zwangerschapshormonen stijgen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Juist of fout?

Om een goede schatting te krijgen van het cardiovasculair risico zijn meerdere metingen nodig om een baseline waarde te definiëren.

A

Juist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Illustreer met twee voorbeelden hoe de transportduur kan interfereren met labowaarden.

A
  • Glucose in de buis daalt omdat RBC en WBC in het staal het blijven verbruiken
  • Kalium stijgt omdat hemolye doorgaat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke invloed hebben cefalosporines op het bloedstaal?

A

Hun structuur lijkt wat op creatinine, waardoor je er vals verhoogde waarden van zult krijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke stof, naast cefalosporine, zorgt nog voor een vals verhoogde waarde van creatinine?

A

Nitromethaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Juist of fout?

Exogeen glycerol toediening zorgt voor vals verhoogde waarden van triglyceriden.

A

Juist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke invloed heeft gadolinium op een bloedstaal?

A

Gadolinium interfereert met de methode waarop calcium gemeten wordt, waardoor er vals verlaagde waarden zullen gemeten worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke invloed heeft biotine op labotechnieken?

A

Het zorgt voor interferentie met immunoassays.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is kruisreactiviteit? Geef een voorbeeld.

A

Men spreekt van kruisreactiviteit wanneer antilichamen niet alleen binden op de molecule die we willen meten, maar ook op andere.

Voorbeeld: wanneer we theofylline willen meten a.d.h.v. antistoffen, zullen er vals verhoogde waarden zijn indien er caffeïne in het staal aanwezig is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zorgt er voor verhoogde bloedbezinkingssnelheid?

A

Ontstekingseiwitten, anemie, multipel myeloom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zorgt voor een verhoogde hematocrietwaarde?

A

Verblijf op grote hoogte, erytropoëtinegebruik en de ziekte van Vasquez.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe werkt de glucosedehydrogenase methode?

A

Deze methode meet glucose, maar ook andere suikers (o.a. maltose). In sommige omstandigheden kan het glucose hierbij dus vals verhoogd zijn (bv. bij peritoneale dialyse).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de Maillard reactie?

A

Een niet-enzymatisch proces waarbij eiwitten geglyceerd worden bij langdurig contact met suikers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waarvan is de bepaling van HbA1c afhankelijk?

A

Het aantal hemoglobine in de cel. De waarde van HbA1c zal dus vals verlaagd zijn bij verlaagde hematocriet en vals verhoogd zijn bij verhoogde hematocriet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wanneer is de fructosaminetest verstoord?

A

Bij een verlaging van het serum- of plasma-eiwitgehalte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat kan ervoor zorgen dat het serum creatinine stijgt?

A

Rood vlees, koorts en infecties, krachttraining en gedaalde nierfunctie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Juist of fout?

Het serum creatinine stijgt pas wanneer de nierfunctie met 40% is afgenomen.

A

Juist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Juist of fout?

Het bepalen van de creatinineklaring geeft een onderschatting van de GFR.

A

Fout, het geeft een overschatting aangezien het voor een deeltje tubulair gesecreteerd wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is een voorwaarde van het gebruik van de formule van Cockroft en Gault?

A

De patiënt mag niet extreem oud of jong zijn, en niet extreem mager of obees.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Juist of fout?

Indien de MDRD-formule gebruikt wordt om de GFR te bepalen bij een vrouw, moet de uitkomst vermenigvuldigd worden met factor 0,85.

A

Fout, dit moet gebeuren bij de formule van Cockroft en Gault.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wanneer mag de MDRD-formule niet gebruikt worden?

A

Wanneer de patiënt jonger is dan 18 of ouder is dan 70 jaar en wanneer de GFR meer is dan 60 ml/min.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Juist of fout?

De CKD-EPI formule is gevalideerd over een groter leeftijdsbereik en wordt dus door de meeste laboratoria gebruikt.

A

Juist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Welke formule wordt gebruikt om de GFR bij kinderen te bepalen?

A

De formule van Schwartz.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wanneer is de bepaling van cystatine C nuttig?

A

Bij mensen met een lage spiermassa.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat kan ervoor zorgen dat de concentratie ureum stijgt?

A

Nierfalen, verhoogde eiwitinname en bloeding in het maagdarmstelsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Is urinezuur een betrouwbare merker voor de nierfunctie?

A

Nee.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wordt een eiwitelektroforese uitgevoerd op plasma of op serum? Waarom?

A

Het wordt uitgevoerd op serum. Indien ze uitgevoerd wordt op plasma, is er aanwezigheid van een fibrinogeenband en die wordt als storend ervaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is een bisalbuminemie?

A

Er is ontdubbeling van de albumineband op eiwitelektroforese. Dit heeft een genetische oorzaak.

35
Q

Waaruit bestaat de alfa-1-fractie op eiwitelektroforese?

A

Uit acute fase eiwitten en alfa-1-antitrypsine.

36
Q

Juist of fout?

Haptoglobine daalt bij hemolyse.

A

Juist.

37
Q

Waaruit bestaat de bètafractie op eiwitelektroforese?

A

Transferrine en C3.

38
Q

Wanneer treedt bèta-gamma-bridging op?

A

Bij een sterk gestegen IgA. Dit komt o.a. voor bij levercirrose.

39
Q

Hoe kan men Bence-Jones eiwitten detecteren?

A

Door een elektroforese van urinaire eiwitten uit te voeren.

40
Q

Juist of fout?

CRP zal vooral gestegen zijn bij chronische infecties.

A

Fout, het stijgt sterk in acute fase. Wanneer de infectie chronisch wordt, wordt het CRP antwoord op de prikkel kleiner door downregulatie.

41
Q

Wanneer komen hoge procalcitonine niveau’s voor?

A

Bij pancreatitis, brandwonden, traumata en bacteriële infecties.

42
Q

Wanneer doet zich een pseudohyponatriëmie voor?

A

Bij sterk gestegen eiwitconcentraties (bv. bij multipel myeloom) of bij sterk gestegen lipidenconcentraties (bv. bij parenterale voeding).

43
Q

Wanneer komt een pseudohyperkaliëmie voor?

A

Bij trombocytose.

44
Q

Wanneer komt een reële hyperkaliëmie voor?

A

Bij nierinsufficiëntie en acidose.

45
Q

Wat leidt tot een verlaagde anion gap?

A

Verlies van albumine of fosfaat OF verlies van niet-gemeten kationen.

46
Q

Wat leidt tot een verhoogde anion gap?

A

Metabole productie van zuur waarbij bicarbonaat daalt.

47
Q

Wat gebeurt er met de osmolaliteit in serum en urine wanneer er gebrek is aan ADH?

A

De serumosmolaliteit zal gestegen zijn terwijl de urineosmolaliteit zal gedaald zijn.

48
Q

Wat gebeurt er met de osmolaliteit in serum en urine wanneer er oversecretie is van ADH?

A

De serumosmolaliteit zal gedaald zijn terwijl de urineosmolaliteit zal gestegen zijn.

49
Q

Wat gebeurt er met de calciumconcentraties indien er een tekort aan eiwitten is?

A

Ze zal verlagen.

50
Q

Wat zijn oorzaken van gestegen ongeconjugeerd bilirubine?

A

Hemolytische anemie, conjugatiedefect (syndroom van Gilbert) of chronische obstructie.

51
Q

War zijn oorzaken van gestegen geconjugeerd bilirubine?

A

Beschadiging van de hepatocyten, intrahepatischecholestase of galwebobstructie.

52
Q

Juist of fout?

Bilirubine is lichtgevoelig en wordt afgebroken onder UV-lamp.

A

Juist.

53
Q

Waar komt LDH-I voornamelijk voor?

A

Hart en RBC.

54
Q

Waar komt LDH-V voornamelijk voor?

A

Skeletspieren en de lever.

55
Q

Juist of fout?

Wanneer het AST meer gestegen is dan het ALT, wijst dit op een acute virale hepatitis.

A

Fout, wanneer het AST meer gestegen is dan het ALT, wijst dit op alcoholisch leverlijden. Acute virale hepatitis kan vermoed worden wanneer het ALT sterker gestegen is dan het AST.

56
Q

Waar vindt men GGT terug?

A

T.h.v. de plasmamembraan en het ER.

57
Q

Wat kan ervoor zorgen dat de concentratie GGT gestegen is?

A

Leverziekten, galstuwing, overmatig alcohol, geneesmiddelen, etc.

58
Q

Waar komt het alkalisch fosfatase in de cel voor?

A

T.h.v. de membraan.

59
Q

Wat is transiënte hyperfosfatasemie?

A

Een stijging van alkalisch fosfatase zonder dat er lever- of botziekten aanwezig zijn. Dit komt vaak voor op kleuterleeftijd en de oorzaak is (nog) niet bekend.

60
Q

Wanneer vindt men lage waarden voor alkalisch fosfatase terug?

A

Bij tekort aan Mg of Zn en bij vitamine C deficiëntie.

61
Q

Wat is het enige enzym dat daalt bij leverlijden?

A

Pseudocholinesterase.

62
Q

Welke waarden van CK-MB / totaal CK zijn suggestief voor een AMI en een macro-CK?

A
  • AMI: > 6%
  • Macro-CK: > 25%
63
Q

Juist of fout?

Bij een AMI stijgt het CK-MB sneller dan troponine.

A

Fout, troponine stijgt al na 2u terwijl CK-MB pas na 4u stijgt.

64
Q

Welke merker is het meest geschikt voor de monitoring na een hartaanval? Waarom?

A

CK-MB, deze merker is het snelst terug normaal.

65
Q

Wat is de voornaamste indicatie voor de bepaling van thyreoglobuline?

A

De postoperatieve opvolging van een schildkliercarcinoom na totale thyroïdectomie.

66
Q

Juist of fout?

De Friedewald formule is enkel bruikbaar bij een triglyceridenwaarde < 350 mg/dl, terwijl de Martin-Hopkins formule berekend kan worden voor elke waarde van triglyceriden.

A

Juist.

67
Q

Voor welke tumoren is AFP een merker?

A

Hepatocellulair carcinoom en kiemceltumoren van testis en ovarium.

68
Q

Voor welke tumoren wordt CA 19.9 bepaald?

A

Gastro-intestinale tumoren en pancreastumoren.

69
Q

Juist of fout?

Het bepalen van CA 15-3 is een goede screeningstest voor borstkanker.

A

Fout, dit heeft geen zin. Het is eveneens verhoogd bij benigne borstklieraandoeningen.

70
Q

Wat kan leiden tot een vals verhoogde waarde van NSE?

A

Hemolyse.

71
Q

Waarop wijst een verlaagde glucoseratio van het CSV?

A

Bacteriële meningitis, tumormetastase in de hersenen en hersenbloedingen.

72
Q

Vanaf welke waarden van SAAG kan men spreken van portale hypertensie?

A

> 11 g/l.

73
Q

Wat is het verschil tussen FOBT en iFOBT?

A

FOBT detecteert alle soorten bloed, dus ook bloed aanwezig in bv. rood vlees. iFOBT detecteert enkel humaan hemoglobine waardoor er geen interferentie is met exogeen bloed.

74
Q

Juist of fout?

Een paar dagen voor een calprotectinetest mogen geen vlees en rauwe groenten gegeten worden.

A

Juist.

75
Q

Hoe wordt een PFA uitgevoerd?

A

Citraat volbloed wordt door een membraan met gaatjes gestuurd. Daarna wordt het bloed geactiveerd via collageen en epinefrine. De sluitingstijd is de tijd die de trombocyten nodig hebben om deze gaatjes te sluiten.

76
Q

Wat onderzoekt de PT?

A

De extrinsieke route van de stollingscascade.

77
Q

Wat is de PT?

A

De tijd tussen recalcificatie en de vorming van fibrine.

78
Q

Wat is de APTT?

A

De tijd tussen recalcificatie en de vorming van een fibrinestolsel.

79
Q

Beschrijf de sensitiviteit en specificiteit van D-dimeren.

A

Ze hebben een hoge sensitiviteit maar een lage specificiteit.

Gevolg: indien D-dimeren negatief zijn kan een trombose uitgesloten worden maar indien ze positief zijn is verdere beeldvorming noodzakelijk.

80
Q

Juist of fout?

Irreguliere antistoffen worden in het plasma van donoren gevonden zonder voorafgaand contact. Ze zijn meestal van het IgG type.

A

Fout, ze zijn wel van het IgG type maar worden pas gevormd na een eerste contact.

81
Q

Wat is het verschil tussen bloedgroep A en B op het gebied van suikerketen?

A
  • A: toevoeging van N-acetyl-D-galactosamine
  • B: toevoeging van galactose
82
Q

Wat is de oorzaak van een niet-hemolytische transfusiereactie?

A

Aanwezigheid van cytokines in het donorbloed.

83
Q

Juist of fout?

Intravasale hemolyse wordt gezien na binding van IgG met de getransfuseerde RBC.

A

Fout, dit wordt gezien na binding van IgM met RBC. Bij binding met IgG doet zich extravasale hemolyse voor.

84
Q

Bij wie kan het ‘single unit transfusion’ beleid toegepast worden?

A

Bij de stabiele, normovolemische patiënt die geen klinisch significante bloeding heeft met symptomen van anemie.