psychologische gespreksvoering Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

communicatie model van Satir

A
  1. Zender: Binnenkant: gedachten, gevolens
  2. naar buitenkant: gedrag, observare deelte
  3. Decoderen van ontvanger : idem, Binnenkant > gedecodeerd naar buitenkant
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

2 niveaus van boodschap (communicatiemodel satir)

A

inhoudsniveau: feitelijke boodschap

bettrekingsniveau: geeft relatie aan van zender tov ontvanger (zoals wordt gezien door zender)
> interpretatie ach van toon en non-verbale communicatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

4 elementen van boodschap

A
  • letterlijke inhoud
    = Feitelijke betekenis
  • informatie
    = geeft relatie zender tov ontvanger
  • appelerende deel
    = zender doet appel, wat gedaan moet worden
  • expressie
    = hoe boodschap is weergegeven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

attributies/ heuristiek / vuistregel

A
  • Causale actor-observator attributieneiging:
    o neiging om eigen gedrag te verklaren uit instabiele, externe (dus situationele) factoren
    o het gedrag van anderen: stabiele, interne (dus eigenschappen van de persoon) factoren
  • gedragsconfirmatie
    o het uitlokken van responsen die de eigen vooronderstelling ondersteunen
  • confirmatorische strategie
    o de neiging alleen informatie te zoeken die overeenkomt met de eigen veronderstelling (dingen die het tegenspreken ga je minder zien
  • Beschikbaarheidsheuristiek:
    o bvb burnout maatschappij: alles verklarenvanuit burnout
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is de persoon van de hulpverlener

A
  • je zelf professioneel in vraag stellen EN persoonlijke zelf liefde
  • psycholoog blijft bijscholen en reflecteren

=> - Jezelf professioneel in vraag stellen en persoonlijke zelf-liefde (self-affliation) moeten worden gecombineerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

tweedelig niveau van hulpverlener

A

o structureren (regisseur) en acceptere (empathie)
(pas op machtsverhouding: niet client onderdrukken wnr structureren en grenzen je moet ook accepteren en begrijpen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

innerlijk gesprek

A

o Ervarende: therapeut als mens, herinneringen, emoties, geactiveerd door betrokkenheid in de sessie
o Professionele: als verantwoordelijke professional, reflecteerd over ervarende zelf leidt ze

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

belang van zelfreflectie

A

ervarende zelf: intuïtie
professionele zelf: reflecteren
> inbreng in proces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

cer-model

A

Relationele
1. Klinische vaardigheden
2. relationele oriëntatie
3. Therapeutische allientie
Emotionele
4. Cognitieve complexitet
5. zelfkennis en zelfgroei
Cognitieve
6. accepteren eigen limitaties
7. Ervaring (levenslang leren)
8. Proffesionele ontwikkeling (zowel binnen als buiten domein van expertise)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

echtheid

A
  • dubbelgelaaghed: onderstroom en bovenstroom
  • congruentie
  • gedisciplineerde spontaniteit
  • transparantie
  • 3 niveaus van onechtheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

dubbelgelaagdheid van empathie

A

onderstroom: ervaring, geen facies, persoonlijke kenmerken

bovenstroom: bij interactie, wat wordt er opgewekt bij therapeut

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

vormen van onechtheid

A

1: Gedrag en uitspraken komen niet overeen wat je innerlijk denkt en voelt

2: Niet transparant zijn uit eigenbelang of angst om relatie met cliënt te schaden

3: Verbergen van bewuste gevoelens die belangrijk zijn en waar de cliënt baat bij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

verschil empathie en sympathie

A

empathie= inleven met gevoelens van andere en referentiekader aan de kant zetten met verbinding
sympathie= medelijden hebben zonder connectie aan te gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

empathie

A

binnenkant: meevoelende andere zonder in zijn plaats: leegmaken, afstemmen, container, interageren en registreren

buitenkant: communiceren, sturen en reflecteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

onvoorwaardelijk respect

A

zonder vooroordelen client begrijpen en warmte uitdrukken

=/= goedkeuring

heeft grenzen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

4 componenten van respect

A
  • betrokkenheid
  • inspanning om te begrijpen
  • onvoorwaardelijke aanvaarding
  • warmte uitdrukken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

rechtbankmethode

A

client overschat haar verantwoordelijkheid in situaties
> denkfouten opsporen en corrigeren

  • aanklager: client die beschuldigd wordt (= hetgene dat niet goed gaat)
  • advocaat: levert argumenten waarom het niet waar is
  • rechter: heeft eitendelijke eindoordeel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

definitie empowerment

A

= Geloof in de krachten/capaciteiten van de ander. Probeer mogelijkheden en sterktes van de ander te herkennen en aan te wakkeren door ze te benoemen en zo mensen te motiveren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

hoekstenen onvoorwaardelijk respect

A

 Niet in defensie gaan (in de plaats zoeken naar waarom de behoefte erachter)
 Empowerment
 Gelijkwaardigheid
 Betrouwbaarheid
 Aansluiting zoeken (Basishouding van niet-weten, referentiekader zullen niet (altijd) samenvallen)
 Stel je grenzen (verwijs indien nodig)
 Nice to know, need to know

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

cognitief observeren/ uitdagen

A

intervent 1:

wanneer: client komt met klachten zoals piekeren, buikpijn, hoofdpijn, negatief denken

registratie huiswerkopdrachtdoor bvb monitoren via app, dagboek, g-schema

VOORDEEL: denkfouten opsporen
NADEEL: moet gemotiveerd zijn, neemt veel tijd in beslag

interventie 2:
rechtbankmethode: client overschat haar verantwoordelijkheid in situaties > denkfouten opsporen en corrigeren door aanklager en advocaat te spelen

VOORDEEL: denkfouten opsporen en verschillende perspectieven
NADEEL: enkel later tijdens therapie kan het worden gebruikt want, moet al minder geloven in gedachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

rechtbankmethode

A

client overschat haar verantwoordelijkheid in situaties
> denkfouten opsporen en corrigeren

  • aanklager: client die beschuldigd wordt (= hetgene dat niet goed gaat)
  • advocaat: levert argumenten waarom het niet waar is
  • rechter: heeft eitendelijke eindoordeel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

motivationélë gespreksvoering

A

circulair proces naar gedragsverandering
door iemand eigen redeneren veranderen

motivationele drijfveer: straf/beloning

zelfdeterminantie theorie=
3 basisbehoefte: autonomie, competentie, verbinding
> instrinsiek en extrensieke

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

4 processen van motivationele gespreksvoering

A

engagement
- relatie en vertrouwen
- reflecteren en samenwerken

focussen
- specifieke richting in het gesprek un kaart brengen

evocatie
- van behoudstaal naar veranderbaar
= innerlijke motivatie redenen om te veranderen door ambivalentie op te lossen

plannen
- realistisch
- client heeft laatste woord
- terugval plan ontwikkelen (als > dan)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

zelfdeterminatie theorie

A

3 basisbehoefte
- autonomie
- competentie
- verbinding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

soorten vragen voor veranderbaar

A

ontokkende
differentieren
doorvragen
mirakelvraag
schaalvraag
circulaire vraag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

gedragsveranderingsfase van Proshaska en Diclemente

A

voorbeschouwing, beschouwing, actieve verandering, consolidatie, terugval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

specifieke gespreksvaardigheden

A
  • stiltes
    -parafraseren
  • reflecteren
  • samenvatten
  • non-verbale
  • vragen: circulair, mirakel, schaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

doel parafraseren

A

belonend
stimuleren
controlerend
sturen (selectie van bepaalde team)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

SMART principe

A

specifiek
meetbaar
acceptabel
realistisch
tijdsgebonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

persoonlijke ontwikkelingsplan

A

plannen
doen
registreren
reflecteren
evalueren (waar ben ik nu, waar ga ik, wat doe ik vervolgens)

31
Q

verdriet

A
  • ruimte voor stiltes, non-verbaal
  • klant kan overspelen: biedt steun (bvb betere plaats)
  • imaginaire technieken: voor afstand bvb imaginair kind
  • proportioneel afbaken
32
Q

schuld en schaamte

A

schuld: morele emotie: geeft toe dat je fout bent “ik heb iets slechts gedaan”

schaamte: negatieve zelfbeeld “ik ben een slecht persoon”

33
Q

verlies

A
  1. Erkennen van verlies
  2. Herkennen van gevolgen
  3. Verkennen van nieuwe mogelijkheden
  4. Verbinden van verleden en toekomst

> dual proces model

andere mechanismes:
- emotionele exposure
- verhaallijn
- schrijven van toekomstige visies

34
Q

dual proces model

A

orientait van verlies: erkennen verlies en gevolgen

oriëntatie op restoratie: verkennen van nieuwe mogelijkheden

35
Q

suicide

A

in contact brengen met iets anders dan zichzelf

client meer dan probleem

goeie herinneringen, goeie gevoelens

relaxatie

imaginaire technieken

36
Q

angst

A

soorten therapie:

  • angst exposure therapie

-5g

  • imaginaire technieken / symboliseren
  • cognitieve gedrags therapie
    1. bekrachtigen en aanmoedigen
    2. wnr je klaar bent starten we
    3. kan endort wanneer stoppen
    4. specifieke technieken, imaginaire technieken, desidentificatie, schaalvragen, cognitief gedrag en lichamelijk gedrag
37
Q

kwaadheid

A
  1. zelfzorg , veilig ruimte
  2. emoties laten ventileren / uiten
  3. toon dat je hem wilt begrijpen
  4. imaginair eventueel

+ kijk lichaam, niet kijken op kwaadheid maar verlangen, niet reageren op kwaadheid door zelf kwaad te reageren,
empatisch

38
Q

kwaadheid op therapeut

A

tegenoverdracht van gevoelens met andere naar therapeut:

feedback: wat kan je meer doen, wat heb je nodig (niet verantwoorden, in defensie gaan MAAR bedanken)

bron van tegenoverdacht vinden door exploratie

39
Q

liefde

A

client kan gemis van een relatie zoeken (ouders, vrienden, …) ! niet rol opvullen !

imaginair kind; brengt zelfcompassie mee

40
Q

stromen van echtheid

A

onderstroom: geen façade, perssonlijke elementen, ervaring

bovenstroom: interactie door wat de cliënt opwekt

41
Q

zelfreflectie

A

intuïtie (ervarende zelf)
reflecteren ( professionele zelf)
inbrengen in proces

42
Q

focusing therapie (FOT)

A

focus op lichamelijke gewaarwording
waar voel ik dit? > exploreren

vbv angst: tintelinge vingers

43
Q

EFT couple therapie

A

aandacht voor emoties
onderdeel: acceptatie van emotie (ACT)
meeste aandacht aan persoon die de meest emotionele problemen vertoont

44
Q

historiek psychodynamische therapie

A

het onbewuste, kindertijd, therapeut als alwetend (nu geëvolueerd naar niet wetend)

psychoanalyse:
freud: id, ego, super ego / anale, orale, fallische, latente en genitale
- psychoseksuele ontwikkeling

psychoanalyse (spychoseksueel) >psychodynamische (emoties en relaties in kindertijd)
Erickson: ontwikkelingsstadia
Bowlby: gehechtingstijlen

45
Q

technieken in psychodynamische therapie

A
  1. identificeren mechanisme
    - onderdrukking (vergeten)
    - ontkenning (negeren)
    - projectie
    - verplaatsing (impulsen omvormen in andere doelwit)
    - reactievormen (onaanvaardbare impulsen)
    - subliminatie (aanvaardbare impulsen)
    - regressie (reageren met gedrag van vroegere ontwikkelingsstadium)
  2. vrije associatie
  3. dromen
  4. interpretatie

bvb: identificeren van bron van tegenoverdracht

46
Q

cognitieve gedragstherapie

A

1) therapeutische relatie (niet de focus, maar belangrijk)
2) assessment (duur frequentie, intensiteit van porbleem: cognitie, emotie, gedrag en fysieke symptomen)
3) probleemsamenhang (in stand houdende, versterkende en ebshcermende factoren)
4) interventie (exposure, imaginair, mindfulness)
5) monitoren
6) terugval (vooral verslaving: downers (interpersoonlijke factoren), row en joining the club)

47
Q

client centered therapie

A
  1. Therapeutische relatie
  2. Echtheid en empathie en respect
  3. Congruentie en aanwezigheid (precence, hier en nu)
  4. Therapeutische proces

! ervaring van klant belangrijk en wordt in detail besproken

doel basisnoden van Maslow
= zelfactualisatie: van incongruent zelfconcept naar congruent zelfconcept

locus van évaluation: shift van extern naar intern (zoals zelfdeterminantietheorie)

> autonoom niet afhankelijk van anderen

48
Q

pysteemtherapie

A

doel; eerder systeem identificeren ipv zoeken naar oorzaken

sleutelbegrippen;
- levencyclus van het systeem: wanneer werd het probleem gerapporteerd
- auto-homeostase: zichzelf in evenwicht -, stabiele toestand lijden
- functioneren volgens regels: grenzen zijn vaag/duidelijk, rigide/ flexibel
- loyaliteit
- zwarte schaap
- niet gericht op diagnose MAAR praten met gezinnen wanneer men zich zorgen maakt over iets of iemand

familiestructuur:
afstand- nabijheid
dominantie
alliantie
coalities
grenzen-breuken

genotram opstellen: eerst simpel: familieleden, feitelijke gegevens > kwaliteit van relaties

gespreksvaardigheden; waarde bestaat niet, enkel verschillende perspectieven, geen causaliteit enkel circulariteit

MEERZIJDIGE PARTIJDIGHEID

49
Q

visie therapeut

A
  • mate van expertise: therapeut weet niet alles (bij psychodynamisch is de therapeut expert)

-afstand nabijheid: gedrag meer afstand, client centered meer nabijheid

  • mensvisie; meestal optimistische mensvisie (bij gedragstherapie maakbare mensvisie, therapeut als regisseur)
  • lichaamsbeleving: client centered veel, gedragstherapie in bepaalde stromingen ervan
50
Q

functie intake

A

dubbele opdracht
- relationeel; ondersteunen, empathie
- taakgericht: info winnen en geven

51
Q

stramien intake (5)

A

openen van gesprek (welkommen, doel, kader)

verkennen van de situatie (client vertelt)
! hier gebruik je zeker de selectieve vaardigheden !

bepalen van hulpvraag (onderkennend, verklarend, indicatie, evaluatie)

verwachtingen (wondervraag of wat brengt jou hier nu bij mi, !niet wat zijn de problemen!)

aflsuiten (aankondigen, afspreken wat hier komt)

52
Q

wat brengt u hier nu mij mij

A

wat: hulpvraag
brengt: contact
jou hier: verwachtingen
nu: crisis

53
Q

soorten vragen

A

onderkennend: wat is er aan de hand
verklarend: waarom is er iets aan de hand
predictie: wat zal er komen
indicatie: hoe kan ik geholpen worden
evaluatie: wat is er veranderd

54
Q

adviesgesprek

A

na intake en onderzoek

55
Q

stramien advies (5)

A

inleiden gesprek (welkom, oorspronkelijke aanmeldingsdoel)

verduidelijken van de situatie (in mensentaal en voorzichtig, in mensentaal tijd geven dat client reageert)

advies (2-3 opties)

overeensteming (klant laatste woord, respecteren, afspraken maken, positieve en negatieve kanten !geen advies geven bij dilemma maar samen bekijken)

afsluiten (samenvatten, afspraken)

56
Q

tijdens verschillende sessies

A

monitoren (om de 3-4 sessies voor vooruitgang) en feedback (FWG, sneller detecteren van problemen)

57
Q

afsluiten

A

op tijd aankondigen (aantal sessies en einddatum geven)

spreiding en terugkomsessies

58
Q

overdracht en tegenoverdracht

A

overdracht: projectie van gevoelens, wensen en verwachtingen uit eerdere relaties tot een ander persoon

tegenoverdacht: bij therapeut, client roept gevoelens op bij hulpverlener en in reactie brengt eigen verleden mee naar relatie

> gezamenlijke creatie (vroeger dacht men dat therapeut tegenoverdracht heeft door onopgeloste conflicten)

59
Q

soorten tegenoverdracht

A

reddingsgantasieen
verveling/ slaperigheid
erotische overdracht

tegenoverdracht die het werken onmogelijk maakt (niet meer professioneel kunnen werken)

60
Q

hoe werken met tegenoverdracht

A

spreken over negatieve gevoelens:
- leidt niet per se tot schade zelf omgekeerd

meta-communicatie
- …

feedback geven

benoem dat je mening objectief is en dat je u kan. vergissen

61
Q

online therapie

A

+:

afwijzigheid van lichamelijk contact, afstand, minder fluent (scherm bevriest) en verstoring (iemand komt binnen) , geen aanraking > woord domineert

-:

intimiteit, gevoel van controle, comfortabel setting, neutrale balans van sterkte, minder bedreigend, rondleiding in kamer, schermdeling, knuffels, meer mensen worden bereikt

62
Q

cultuur

A

cultuur
2 définitives:
= referentiekader (meetpunt) waaruit wij de wereld zien + interpreteren en beoordelen

> symbolen, rituelen, waarden, …

feiten : kan je verifiëren

vs

interpretatie: betekenis geven, iedereen op zijn eigen manier

vs

beoordeling: normen en waarden verwachtingen,

63
Q

3 punten van cultuur sensitief zorg

A

kennis: documenteren (kennis is niet voldoende!)

attitude: bereid te begrijpen, bewust zijn

vaardigheden: cultuurverschillen detecteren, werken met tolken, intimiteit, humor en taboe

64
Q

wat betekent authenticiteit

A

zelfreflectie (zie vorige)
+ g-factor: de inbreng van de persoon van de hulpverlener bepaalt -18% van de effectiviteit

65
Q

luistervaardigheden en regulerende vaardigheden

A

luister
- niet selectieve: non verbaal; gelaat, lichaamshouding
- selectieve : parafraseren, reflecteren, samenvatten, concretiseren en doorvragen

regulerende vardigheden
- openen en afsluiten, terugkoppelen, metacommunicatien

66
Q

wat is gevoelsreflectie

A

gevoelens in eigen bewoording tot uiting brengen

67
Q

is psychotherapie effectief

A

ja
size effect van .80
slechts ongeveer 15% van de effectiviteit door therapie zelf > rest: klant zelf, omgeving, …

weinig verschil tussen verschillende therapievormen in effectiviteit

MAAR model is wel nodig

therapeutische relatie is cruciaal (geen causaliteit beïnvloeden elkaar)
- empathie
-echtheid
- respect
+ samenwerken !

68
Q

niet vs wel belangrijke factoren

A

niet leeftij, geslacht, vooropleiding, persoonlijk leven

wel: leeftijdsverschil

69
Q

therapeut kenmerken di belangrijk zijn

A

therapeutische relatie

empathie, echtheid, respect

zichzelf in vraag stellen

feedback

70
Q

zelfreflectie

A

oppervlakkig: niet diepgaan

vs

diepgaand: metacognitie, bewust, zelf analyse,

71
Q

intervisie en supervisie

A

intervisie: zonder hierarchie, vollegas die samenkomen om elkaar te helpen
supervisie: vragen aan andere, feedback

72
Q

watchful waiting

A

bij dual proces model:

pas ingrijpen wnr het proces vastloopt
in eerste instantie informeren en stabiliseren

73
Q

ontevredenheid van therapie

A

feedback (bedanken en neemt het mee)
meenemen van wat je verschuldigd wordt =/= toegeven
niet verdedigen
bij vaag concretiserenwa

74
Q

4 hoofdomeinen van assessment

A

cognitie
emotie
gedrag
fysieke symptomen