psychologie en sociologie Flashcards

1
Q

Ontwikkelingsperspectief

A

(nature en nurture samengevoegd en onderlinge interactie wordt belangrijker, ook cultuur en de omgeving worden in het onderzoek als een belangrijke factor beschouwd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Behavoristisch perspectief

A

(De invloed van belonen en straffen, invloeden uit de omgeving en reacties op het denken en doen. Gevolgen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Biologisch perspectief

A

Evolutionair en neurowetenschap (harde feiten over de hersenen, verloop en verandering van het genetische materiaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Modern cognitief perspectief

A
  • (het unieke waarnemingspatroon beïnvloedt het denken)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Whole person

A

psychodynamisch, humanistisch, karaktertrekken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Sociaal-cultureel perspectief

A

perspectief dat focust op de invloeden van de sociale omgeving en de cultuur waarin iemand leeft en opgroeid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Verandering lichaam bij chronische stress

A
  • chronische hoge bloeddruk
  • gewichtstoename
  • verhoogde insuline productie
  • brein angstiger, impulsiever, verminderde werking geheugen
  • immuunsysteem ondermijnd
  • spieren afgebroken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

sociologie

A

Onderzoekt hoe mensen in hun gedrag beïnvloedt worden doordat ze deel uitmaken van grotere sociale eenheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

micro-niveau

A

gezin, collega’s vrienden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

meso-niveau

A

sociale omgeving, school wijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

macro-niveau

A

maatschappij als geheel, cultuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

primaire socialisatie

A

Vindt plaats in het begin van het leven, meestal door de vader en moeder, bestaat uit het leren van normen en waarden en algemene rollen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

secundaire socialisatie

A

Vindt plaats in de secundaire omgeving, via vriendjes, klasgenoten en in een wat latere levensfase. Hieronder vallen: specifieke rollen leren, verschillende situaties met verschillend gedrag aanleren en een leerproces dat helpt om de gewenste positie in een groep te krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

tertiaire socialisatie

A

vorming door massamedia, vorming naar rollen en bijpassende normen en waarden, verschil tussen privé normen en waarden en publieke normen en waarden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

sociale stratificatie

A

rangschikking naar sociale lagen
(hoge/lage status)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Sociale mobiliteit

A

stijging of daling van milieu van herkomst

17
Q

Wat leer je als kind? (volgens Erikson) (4)

A
  • Zelfvertrouwen
  • Autonomie
  • Initiatief
  • Competentie
18
Q

Wat leer je als adolescent? (volgens Erikson)

A

Identiteit

19
Q

Vertrouwen en wantrouwen

A

Gevoel van veiligheid tegenover angst en onzekerheid

20
Q

autonomie en twijfel

A

Gevoel van geloof in eigen regie in handelingen tegenover gevoel van onmacht en controleverlies

21
Q

initiatief en schuld

A

vertrouwen in jezelf als persoon die in staat is iets in gang te zetten tegenover een ontoereikend gevoel van eigenwaarde

22
Q

competentie en minderwaardigheid

A

beheersing van fundamentele sociale en intellectuele vaardigheden tegenover gebrek aan zelfvertrouwen

23
Q

identiteit tegenover rolverwarring

A

tevreden met jezelf als een persoon die sociaal geaccepteerd wordt tegenover instabiel en onduidelijk zelfbeeld

24
Q

intimiteit en isolement

A

In staat zijn tot het leggen van diepe relaties, tegenover een gevoel van eenzaamheid

25
Q

zorg voor volgende generatie en stagnatie

A

Zorg buiten jezelf (ouders, gezin, vrijwilligerswerk) tegenover focus op jezelf

26
Q

Ik-integriteit en wanhoop

A

gevoel van compleetheid, rust tegenover gevoel van ontevredenheid en teleurstelling

27
Q

autoritatieve opvoedstijl

A

Een autoritatieve opvoedstijl is een manier van opvoeden waarbij ouders zowel liefdevolle ondersteuning als duidelijke grenzen bieden. In deze stijl worden hoge verwachtingen gecombineerd met een open communicatie en respect voor de autonomie van het kind. Ouders hanteren regels en discipline, maar leggen ook de reden achter deze regels uit en moedigen zelfstandigheid en probleemoplossend vermogen aan.

28
Q

autoritaire opvoedstijl

A

Een autoritaire opvoedstijl is een manier van opvoeden waarbij de ouder(s) een hoge mate van controle uitoefenen, strikte regels hanteren, en gehoorzaamheid en discipline centraal stellen. In deze opvoedstijl wordt weinig ruimte geboden voor dialoog of emotionele uitingen van het kind, en wordt de nadruk gelegd op het naleven van regels en gehoorzaamheid zonder uitleg of inspraak van het kind.

29
Q

permissieve opvoedstijl

A

Een permissieve opvoedstijl is een manier van opvoeden waarbij ouders weinig controle uitoefenen en veel vrijheid geven aan hun kind. Ouders tonen vaak een hoge mate van warmte en genegenheid, maar stellen weinig duidelijke regels of grenzen en zijn niet consequent in discipline. Het kind heeft veel ruimte om zijn eigen keuzes te maken, vaak zonder sturing of correctie van de ouders.

30
Q

verwaarlozende opvoedstijl

A

Een verwaarlozende opvoedstijl is een manier van opvoeden waarbij ouders zowel weinig betrokkenheid als gebrek aan controle tonen. Er is doorgaans een gebrek aan emotionele warmte, ondersteuning, en toezicht, en ouders vervullen vaak onvoldoende hun verantwoordelijkheid voor de opvoeding van het kind. Het kind wordt grotendeels aan zijn lot overgelaten, zowel op emotioneel als op praktisch vlak.

31
Q

acculturatie

A

aanpassen aan de normen, waarden en gewoonten van een nieuwe cultuur na langdurig in contact geweest te zijn met een andere cultuur dan de cultuur die je gewend bent.

32
Q

condition migrante

A

psychische klachten en stress die migranten ervaren na migratie. Deze ontstaan doordat mensen het idee hebben dat ze tussen twee culturen leven. Hierdoor ontstaat stress. (acculturatie: aanpassen, niet vertrouwd, druk om familie te ondersteunen, heimwee).

33
Q

kwetsbaarheid bij ouderen

A

kwetsbaarheid bij ouderen is een proces van het
opeenstapelen van lichamelijke, psychische en/of sociale
tekorten in het functioneren dat de kans vergroot op negatieve
gezondheidsuitkomsten (functiebeperkingen, opname,
overlijden).” (Van Campen, 2011)