Bloedcellen en stolling Flashcards

1
Q

samenstelling bloedplasma

A

water, plasmaeiwitten (albumine), elektrolyten, voedingsstoffen, afvalstoffen, hormonen en gassen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

andere naam voor rode bloedcellen

A

erytrocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

erytropeöse

A

aanmaak van rode bloedcellen in het beenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Stoffen nodig voor erytropeöse

A

B12 en foliumzuur en ijzer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

EPO

A

erytropoëtine, stimuleert de aanmaak van rode bloedcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Resuspositief en negatief

A

Resusfactor op het membraan, wanneer resus negatief bloed in aanmerking komt met resus negatief bloed zal het resus negatief bloed resus antigenen maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bloedgroep O (membraan en antigen)

A

Niets op membraan, maakt A- en B-antigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Bloedgroep AB (membraan en antigen)

A

Beide eiwitten op membraan, maakt geen antigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Bloedgroep B (membraan en antigen)

A

Eiwit B op membraan, maakt antigen A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Bloedgroep A (membraan en antigen)

A

Eiwit A op membraan, maakt antigen B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hemostase

A

stil laten staan van bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Fasen van hemostase (4)

A
  1. Vasoconstrictie
  2. Trombocytenaggregatie
  3. Coagulatie
  4. Trombolyse
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Fase 1: vasoconstrictie kenmerken

A

Trombocyten komen in contact met het beschadigde bloedvat, worden kleverig en hechten zich aan de wand. De trombocyten geven serotonine en tromboxanen af, wat zorgt voor vasoconstrictie, het bloedvat zelf geeft endothine af.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

trombocyten

A

bloedplaatjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Fase 2: trombocytenaggregatie

A

De trombocyten gaan steeds meer samenkleven en geven adenosinedifosfaat af, wat een positief feedback mechanisme in gang zet en meer trombocyten worden aangetrokken, er ontstaat een bloedprop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Fase 3: coagulatie

A

Verschillende processen zorgen ervoor dat protrombineactivator wordt geactiveerd. Protrombine wordt omgezet in trombine. Trombine zorgt ervoor dat fibrine wordt opgelost tot fibrine draden welke zich aan het stolsel hechten en stoffen als plasma-eiwitten opvangen

16
Q

Fase 4: Trombolyse

A

Afbraak van de bloedprop en de fibrine draden door plasminogeen

16
Q

Anticoagulantie

A

antistollingsmedicatie of bloedverdunners

17
Q

Plasminogeen

A

breekt fibrine draden af

17
Q

Stollingsregulatie (3)

A
  1. De gladde wand van gezonde bloedvaten maakt hechten onmogelijk
  2. Stollingsfactoren worden snel afgebroken door de lever.
  3. Stollingsfactoren worden gedeactiveerd door natuurlijke coagulantie zoals heparine en antirobine III
17
Q

Trombocytenaggregatie remmers werking

A

Werken in de bloedvaatjes en zorgen ervoor dat trombocyten geen GPIIb/IIIa receptoren maken die binden aan de fibrinedraden waardoor een stolsel ontstaat

clopidogrel, prasugrel, ticagrelor en cangrelor remmen ook de aanmaak van GPIIb/IIIa maar doen dit door aan de ADP receptoren, hierdoor kan ADP niet binden en wordt GPIIb/IIIa niet aangemaakt

17
Q

Trombocytenaggregatie remmers voorbeelden (5)

A

Acetylsaliczuur, clopidogrel, prasugrel, ticagrelor, cangrelor

18
Q

LMW-heparine

A
  • Heparine in ziekenhuizen gebruikt om diep-veneuze trombose en longembolie te voorkomen
  • Voorbeelden van LMW-heparine zijn: dalteparine, enoxaparine, nadroparine, tinzaparine
  • Activeren antitrombine
19
Q

orale anticoagulantie

A
  • Fenprocoumon en acenocoumarol
  • preventief en therapeutisch
  • gebruikt bij DVT, longembolie en boezemfibrilleren
  • Voorkomen dat de lever stollingsfactoren II, VII, X en IX aanmaakt
20
Q

Leukocyten

A

Witte bloedcellen

21
Q

Granulocyten voorbeelden

A

Neutrofielen, basofielen, esonofielen

22
Q

Neutrofielen

A
  • beschermen tegen bacteriële infecties en het opruimen dode celresten
  • Zeer mobiel
  • Snel en in grote mate op plek van ontsteking, aangetrokken door chemotoxines
  • Fagocytose
23
Q

esonofielen

A
  • Eliminatie van parasieten
24
Q

Basofielen

A
  • Rol bij allergische reacties
  • Bevatten onder andere histamine, heparine en andere ontstekings bevorderende factoren
  • Degranulatie is het afgeven van stoffen door een cel
25
Q

Lymfocyten

A
  • Kleiner dan de monocyten
  • Ontwikkelen zich tot T- en B-lymfocyten
  • Circuleren rond in het bloed en de lymfevloeistof
26
Q

Monocyten

A

Monocyten: grootste van alle witte bloedcellen
- Dringen de weefsels in en ontwikkelen zich tot macrofagen
- Circuleren in het bloed
- Produceren interleukine-1

27
Q

Interleukine-1 werking (3)

A

e temperatuur verhoogd via de hypothalamus,
productie van sommige globinen door de lever stimuleert,
productie van geactiveerde T-lymfocyten verhoogd.

28
Q

Vitamine K-defficiëntie werking en ontstaan

A

De lever heeft vitamine K nodig om stollingsfactoren te maken, een tekort kan leiden tot bloedingen. Tekort kan onder andere ontstaan bij pasgeborene die Vit. K beperkt kunnen opslaan. Tekort kan ook komen door obstructie van de galwegen, leverziekte of coeliakie aangezien de darmen gal nodig hebben om Vitamine K op te nemen. Daarnaast syntheseren bacteriën in de darm vitamine K en kan dit verhinderd worden wanneer de darmen gesteriliseerd zijn.

29
Q

Anemie betekenis

A

Te laag gehalte van rode bloedcellen of hemoglobine

30
Q
A