luchtwegen Flashcards
Mucociliair transport
bewegen van trilharen om slijm op te hoesten
buitenste weefsellaag trachea
fibrens en elastisch weefsel, functie: het laten bewegen van het hoofd
middelste weefsellaag trachea
kraakbeen en gladde spieren, losmazig bindweefsel met bloed en lymfevaten en autonome zenuwen.
functie kraakbeen in trachea
openhouden van de trachea
Binnenlaag trachea
bekleding cilinderepitheel met trilharen, ophoesten van slijm met ziekteverwekkers
hoestreflex stappen
zenuwuiteinden zijn gevoelig → ademhalingscentrum in hersenstam getriggerd → diepe inademing en de glottis sluit → druk longen neem toe → glottis open → lucht in een klap er uit
diepe uitademing spieren
buikspieren en binnenste tussenribspieren
diepe inademing spieren
halsspieren
uit- en inademing spieren
Bij de inademing beweegt de spier van het middenrif naar beneden en de buitenste tussenribspieren naar buiten waardoor de borstkas wordt vergroot, de druk wordt verlaagd en lucht de longen in strooms
hilus
hier komen de primaire bronchus, arteria pulmonalis, venae pulmonales, arteria en venae brachialis, lymfevaten en zenuwen
Pleura
vlies om longen heet, twee vliezen met vloeistof er tussen die voor oppervlakte spanning zorgt zodat de longen niet inklappen. Buitenste laag is de pleura parietalis en de binnenste laag is de pleura visceralis
Primaire bronchiën
Primaire bronchiën zitten waar de trachea zich splits, links en rechts
De primaire bronchiën splitsen in bronchiolen, daarna eind bronchiolen, respiratoire bronchiolen, ductuli alveolares en alveoli.
structuur bronchiën
Dichtbij de vertakking bestaan de bronchiën uit kraakbeen zodat ze kunnen uitzetten en de drie weefsels. Later om gaswisseling mogelijk te maken bestaan ze uit glad spierweefsel
Bevat afhankelijke trilhaarepitheel, dit wordt later niet-trillend epitheel.
functie bronchiën
regeling ademhaling door samen trekken, geregeld door autonome zenuwstelsel.
structuur en functie Respiratoire bronchiolen en alveoli
Dunne wand om gaswisseling mogelijk te maken
ondersteund door elastisch bindweefsel met macrofagen, fibroblasten, zenuw- en bloed- en lymfevaten.
Surfactant
Fosfolipide vloeistof tegen uitdroging van de alveoli. Maakt uitzetten longen en begin ademhaling na geboorte mogelijk.
tussenribspieren (latijnse naam)
musculi intercostales
respiratie
Ademhaling door spieractiviteit: tussenribspieren (musculi intercostales) en het diafragma
Externe respiratie:
Gasuitwisseling van het zuurstofarme bloed in de haarvaten rondom de alveoli en de zuurstofrijke lucht in de alveoli.
Interne respiratie
Gasuitwisseling door diffusie tussen de bloedvaten en de desbetreffende weefsels.
Regelsystemen in- en uitademing
Groepen in de medulla oblongata (inspiratoire- en expiratoire groepen neuronen in het pneumatische tactische gebied) bepalen de snelheid en diepte van de ademhaling.
motorische zenuw diafragma
Nervi phrenici
motorische zenuw tussenribspieren
Nervi intercostales
chemoreceptoren
Chemoreceptoren: receptoren die reageren op veranderingen in de partiële druk van O2 en CO2 in het bloed en cerebrospinale vloeistof
Centrale chemoreceptoren
liggen op het oppervlak van de medulla oblongata in cerebrospinale vloeistof. Wanneer de PO2 stijgt wordt het ademhalingsstelsel gestimuleerd.
perifere chemoreceptoren
In aortaboog en carotis lichaampjes, reageren heel sterk op veranderingen van CO2 met een snelle ademhaling.
neusholte
lucht bevochtigen, verwarmen en filteren
drie conchae nasales (neusschelpen) vergroten het oppervlak en veroorzaken turbulentie voor betere verspreiding van de lucht
bekleedt met slijmvliezen met epitheel haren die deeltjes opvangen
slijmvlies bevochtigt de lucht
functie pharynx (keel)
bevochtigd de lucht
bescherming tegen ziekteverwekkers door lymfocyten in het reticulaire bindweefsel
dient als resonantiekamer bij spraakt
structuur huid, 4 lagen
epidermis: buitenste laag, ook wel opperhuid genoemd
dermis: onderste laag, ook wel lederhuid genoemd
laag tussen dermis en onderliggende structuren bestaat uit areolair weefsel en adipeus vetweefsel
de papillaire laag: laag cellen tussen de dermis en epidermis
epidermis bestanddeel
opperhuid, bestaand uit meerlagig verhoornend plaveiselepitheel, geen zenuwuiteinden en bloedvaten, bovenste laag bestaat uit dode cellen die keratine bevatten
epidermis toevoer van voedingsstoffen
de onderste laag van de epidermis ligt in het interstitiële vocht van de dermis
collageenvezels
lijm vormend eiwit dat voor structuur en elasticiteit zorgt in onder andere de haren, nagels, spieren en gewrichten en zorgt voor stevigheid en elasticiteit in de huid.
bloedvaten in de dermis
warmte en energie en wondgenezing
functies huid
bescherming tegen micro-organismen, chemicaliën, fysieke invloeden en uitdroging en behouden van de lichaamstemperatuur
huid en lichaamstemperatuur
regulering lichaamstemperatuur: thermoregulatiecentrum in de hypothalamus reageert op een dalende temperatuur en stuurt zenuwimpulsen naar: de arteriolen in de dermis die vervolgens de bloedtoevoer naar de huid beperken en de skeletspieren die gaan huiveren
weefsellagen blaas
Buitenlaag: los bindweefsel met bloed- en lymfevaten
middelste laag: glad spiervezels en elastisch weefsel, de musculus detrusor
binnenste laag: overgangsepitheel, waardoor de blaas zich kan uitzetten
spier van de urethra
binnenste laag glad spierweefsel (autonoom), buitenste laag dwarsgestreept spierweefsel
mictie bij kinderen
Spierlaag om blaas samentrekken, blaas als ballon.
Zenuwen in de spierwand gevoelig voor druk van een groter wordend blaas.
Bericht naar ruggenmerg, naar reflexboog (zonder dat je er bewust van bent).
Bericht naar de m. Detrusor om samen te trekken, interne urethrasfincter ontspant (kringspier om de urethra).
mictie bij volwassenen
Uitrekking blaas
Zenuwen naar ruggenmerg
m Detrusor spant aan, interne urethrasfincter ontspant
bij volwassen: externe urethrasfincter via hersenen blijven aanspannen waardoor de blaaslediging onder controle komt