Problemen omtrent de metingen en de theorie van eigenschapspsychologie Flashcards

1
Q

Problemen voorspelbaarheid gedrag door persoonlijkheid

A
  1. Persoonlijkheidseigenschappen moeten wel consistent zijn.

2. Vragenlijsten en meetmanieren moeten betrouwbaar zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Persoonlijheidseigenschappen voldoen aan drie assumpties voordat persoonlijkheidseigenschappen nuttig kunnen zijn

A
  • Mensen verschillen van elkaar in persoonlijkheid, doordat ze allemaal een net andere combinatie van de karaktertrekken hebben
  • Persoonlijkheidseigenschappen zijn consistent over tijd (vaak biologische basis). Soms lijkt het wel zo kan komen doordat iemand een onzichtbare trek heeft (latente trek) die zich door de tijd heen op een andere manier uit (manifestering van gedrag). Bijv. sensatieverlangen 30 jaar parachutespringen, 70 jaar hoger inzetten kaartspellen. Latente trek wel zelfde, dus persoonlijkheid is nier veranderd. Of soms bepaalde eigenschap naar voren wanneer iemand ouder wordt. Als dit voor iedereen geldt dan sprake van een rank order: mensen die als ze jong zijn impulsiever zijn dan anderen (misschien minder impulsief dan vroeger, maar t.o.v. anderen nog steeds impulsiever).
  • Persoonlijkheidseigenschappen zijn consistent over situaties. Hierover twee standpunten:
    Situaties beïnvloeden gedrag en niet persoonlijkheidseigenschappen (situationisme) en dus weinig correlatie tussen iemands gedrag is situatie A en B
    Ander standpunt zegt juist wel dat persoonlijkheidseigenschappen bepalen hoe iemand zich gedraagt. De twee standpunten zijn gecombineerd in twee assumpties 1. de situatie en de eigenschappen interacteren met elkaar en beïnvloeden elkaar en 2. aggregatie: je kunt dankzij algemene eigenschappen algemeen lange-termijn gedrag voorspellen (dus niet specifiek gedrag).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Persoon- situatie interactie

A

Persoonlijkheidseigenschappen en de situatie interacteren met elkaar voor het uiten van bepaald gedrag: B = f (P x S). Gedrag heeft dus een externe (situatie) en interne (karaktereigenschappen) redenen en wordt beïnvloed door de intrapsychische omgeving (gevoelens, gedachten), fysieke omgeving (kansen en bedreigingen) en sociale omgeving (relaties) die mede bepalen wat we doen. Hierdoor kunnen we a.d.h.v. karaktertrekken alleen bepaald gedrag van sommige mensen op sommige momenten bepalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Manieren hoe persoonlijkheidseigenschappen interacteren met situaties

A
  • Situationele specificiteit: ligt soms aan situatie of bepaald latente trek wordt opgeroepen, bijv. de trek ‘moed’.
  • Strong situation: sommige situaties zijn zo sterk dat ze eigenlijk dezelfde reacties en gedrag oproepen bij iedereen los van je eigen karaktertrekken, bijv. begrafenis.
  • Situationele selectie: mensen kiezen de situatie waarin ze hun tijd willen verdijven op basis van hun eigenschappen, bijv. need for achievment meer tijd op werk; need for order meer tijd in bekende situaties. De gekozen situatie beïnvloedt de persoon in kwestie ook weer.
  • Evocatie: of mensen nou willen of niet door hun eigenschappen roepen ze een bepaalde reactie op bij mensen, die hun omgeving en persoonlijkheid weer beïnvloeden, bijv. lang persoon komt intimiderend over. Transferentie soortgelijk idee, patiënten bij het vertellen van interpersoonlijke problemen aan therapeut, de therapeut precies die reacties oproept die ze normaliter ook in mensen oproept: de therapeut ziet bijv een patiënt die klaagt over eenzaamheid als saai (en precies dat roept ze ook in andere mannen op, waardoor zij haar uit de weg gaan en ze inderdaad eenzaam wordt).
  • Manipulatie: beïnvloeden van de gekozen omgeving door mensen te beïnvloeden of veranderen door verschillende tactieken, bijv charm tactis (lief zijn voor anderen en complimenteren), silent treatment (anderen negeren) of coercion (dreigen, bevelen en snauwen) om te krijgen wat je wilt. Of je dit doet hangt af van je eigenschappen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Aggregatie

A

Allerlei observaties van gedrag bij elkaar optellen voor een betere meting van het gedrag en dus de persoonlijkheidseigenschap: een specifieke situatie is niet genoeg om iets te zegge over een eigenschap, maar ‘gemiddeld’ gedrag over lange termijn zou wel iets kunnen indiceren. Persoonlijkheidseigenschappen ook maar klein deel waar gedrag door beïnvloed wordt. Dankzij aggregatie probeer je deze invloed zo zuiver mogelijk te pakken te krijgen, door situationele invloeden in je ratings te beperken (kan worden gedaan door ‘neveneffecten’ uit te middelen door zo veel mogelijk situaties mee te nemen in het onderzoek). Aggregatie kun je bereiken door lange testen die betrouwbaarder zijn, maar wel moeilijker zijn in te vullen. Dus goede balans maken tussen korte en lange testen. Met Spearman-Brown correctie kun je zien hoe betrouwbaarder een test wordt als je hem langer maakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Problemen met metingen

A
  • Onzorgvuldigheid: ongemotiveerd, detecteren door ‘infrequency scale’ (items waarop iedereen hetzelfde antwoord geeft), bijv. trap op met handen. Of invoegen van duplicate questions (zelfde vraag twee keer laten voorkomen). Moeilijk om een optie te kiezen, oplossen door range van oneven items (voordeel gekozen kan worden voor gematigd positie). Range van even items, waardoor gedowngen een kant te kiezen.
  • Faking: expres foutieve informatie geven, om indruk te modificeren (impression management). Faking good: beter voordoen dan je bent, als mensen denken dat ze echt beter zijn is het eigenlijk geen faken meer. Faking bad: slechter voordoen dan je bent. Oplossen door antwoorden te vergelijken met ‘faking good profile’ of ‘faking bad profile’. Probleem: je weet het nooit zeker, leiden tot valse positieven (denken dat iemand eerlijk is die eigenlijk fake was) of valse negatieven (denken dat iemand fake is die eigenlijk eerlijk was).
  • Barnum statement: zinloze statement binnen vragenlijst die op iedereen kunnen slaan. Staat niet betrouwbaar en interessant, maar moet de juiste informatie kunnen geven over hoe een persoon zich onderscheidt van de anderen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Praktische toepassingen

A

Veel gebruikt in alledaagse settings om mensen te selecteren, matchen of weigeren.

  • Integriteitstesten: hoe eerlijk mensen zijn, bijv. of ze stelen of niet handig voor sollicitatie bij banken etc.
  • Screening: wie absoluut niet bij de baan past. Detecteren van stoornissen dankzij MMPI (gebruikt politie). Kijken of iemand bij ‘prototypische profiel’ van baan past dankzij CPI en de 16-PF vragenlijst.
  • Typologieen onderscheiden: handig weten wat voor type iemand is en in welke situatie hij dus goed zou kunnen handelen en in welke niet.
  • Selectie: meer op basis van dimensies en niet op typen, bijv. HPI (bevat big five) meet drie relevantste voor bedrijfsleven 1. acceptatie en respect, 2. status en controle en 3. voorspelbaarheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly