Genetica en persoonlijkheid Flashcards
Persoonlijkheid grotendeels beïnvloed door
- Onze biologie (genen, hersenen, fysiologische processen)
1. Omgeving
Genoom
Complete set van genen van een organisme: verzameling van zo’n 20.000-25.000 genen. De nucleus van elke cel in onze lichaam bevat beide genomen (een van de vader en een van de moeder), behalve de bloedcellen, eicellen en spermacellen.
Chromosomen
Strengen van 46 genen, opgerold tot een x-achtige structuur (23 paren van elk ouder). Mannen en vrouwen hebben 22 genenparen gemeenschappelijk, bij de derde genenpaar hebben vrouwen twee X-chromosomen en een man een X en een Y chromosoom. Elk chromosoom bevat 250-3000 genen.
Genen en DNA
Strenge va DNA (deoxyribonucleic acid)bestaan uit vier nucleotidebasen (adenine, thymine, guanine en cytosine). De volgorde van deze basen zorgt voor een unieke code van genetische informatie. Desondanks is 99.9% van de volgorde voor iedereen gelijk (verklaring waarom we over het algemeen hetzelde uitzien), ofwel 1 op de 700 baseparen is anders. De volgorde van DNA in een gen vertelt ons nog niks over de functie:
- 2% bevat instructies voor het maken van proteïnes: verschillen in genen zorgen voor verschillen in geproduceerde eiwitten, wat leidt tot andere synapsen, netwerken en gedrag
- 98% is ‘junk DNA’: niet coderende regio’s die structurele integriteit verschaffen en proineproductie reguleren. De werking hiervan is nog onbekend. Vroeger werd gedacht dat dit soort DNA geen waarde had.
Allelen
Hetzelfde gen is niet identiek voor iedereen: het kan verschillende vormen aannemen. Een voorbeeld hiervan is het gen voor haarkeur: de haarkleur kan bruin zijn (dominant gen), maar ook blond (recessief gen).
Evolutie bedilangrijk
Veel andere diersoorten hebben evenveel genen als wij (zoals muizen en wormen). Het gaat echter niet om het aantal genen, maar op de manier waarop genen worden gedecodeerd tot proteïnen. Bij mensen is dat veel complexer en gevarieerder dan bij muizen en wormen. Evolutie is daarnaast belangrijk voor het doorgeven van de ‘juiste’ genen: slechte genen leiden tot dom gedrag, dit kan resluteren tot de dood, waardoor het organisme zich niet voort kan planten en de genen niet worden doorgegeven.
Genetisch onderzoek
- Biovioristisch genetisch onderzoek: kijkt naar wat de variantie tussen genetica en omgeving is (in hoeverre verschillen in gedrag te wijten zijn aan genetica en aan de omgeving) en de correlaties en interacties ertussen.
- Erfelijkheid (heritability) = proportie van fenotypische variantie (de geobserveerde individuele verschillen) die verklaard wordt door genotypische variantie (de individuele verschillen in genotype)
- Omstandigheden (environmentality) = proportie fenotypische variantie dei niet wordt verklaard door genetica, maar door omstandigheden. Er zijn twee soorten omstandigheden: gedeelde en unieke omstandigheden. Sommige variaties worden echter verklaard door niets meer dan meetfouten.
Punten van discussie en oplettendheid
- Begrippen erfelijkheid en omstandigheden kunnen alleen worden toegepast op een groep en niet op een individu: van een individu kun je niet zeggen in hoeverre bijvoorbeeld lengte is bepaald door genen en door omstandigheden, want deze twee zijn zo samengevlochten dat er geen onderscheid kan worden gemaakt (de een kan niet bestaan zonder de ander). Wel kan gekeken worden naar groepsverschillen en kan worden bepaald of genen invloed heeft gehad op dit verschil of niet.
- Erfelijkheid en omstandigheden zijn niet constant: zijn statistieken en geen biologische processen, dus de invloed van omstandigheden op iemands fenotype kan toenemen (en genetische invloeden dus afnemen) wanneer de omgeving verandert. Het is een schatting.
- Steeds meer slagen onderzoekers erin om genetische oorzaken en factoren te ontdekken die bijdragen aan gedrag. Dit gaat tegen de vroegere visie in dat persoonlijkheid vooral het resultaat is van opvoeding en socialisatie. Als genen een grote rol spelen: kunnen we iemand dan nog wel ergens verantwoordelijk voor houden? Eugenics (eugenetica) = het ‘ontwerpen’ van de toekomstige mens door reproductie van mensen met bepaalde karaktertrekken te stimuleren en anderen te ontmoedigen, om een ‘superras’ te creëren. Dit wordt door veel mensen als eng en onethisch gezien.
Manieren voor behavioristisch genetisch onderzoek
- Selectief lokken: door ethische redenen niet meer met mensen maar bijv. met honden. Sommige honden met bijvoorbeeld een bepaalde karakteristiek (bijv. mooie vacht, grote oren, waakzaamheid of vriendelijkheid) worden expres gefokt met een hond met dezelfde karaktereigenschappen, zodat die karaktereigenschap blijft bestaan. Dit kan alleen als die karaktereigenschap erfelijk is. Succesvol fokken laat dus zien dat verschillende karakteristieken erfelijk zijn.
- Familiestudies: kijken naar de correlatie tussen genetische gelijkheid en persoonlijke gelijkheid binnen families.
- Tweelingstudies: een op de 66 geboortes is een tweeling. Waarvan 1/3 eeneiig en 2/3 twee-eiig
- Adoptiestudies: manier om te kijken naar de gelijkenissen en verschillen tussen kinderen en hun adoptieouders (=te wijten aan omgeving) en hun biologische ouders (=te wijten aan genen).
Rekening houden met adoptiestudies
De assumptie die hierbij wel gemaakt moet worden is dat van representativiteit: er wordt aangenomen dat de geadopteerde kinderen en hun ouders representatief zijn voor een gehele populatie. Een ander probleem is dat van selectie plaatsing: mogelijk worden kinderen bij adoptieouders geplaatst die lijken op hun biologische ouders. Echter, omdat dit heel vaak voor komt vormt dit geen probleem.
Tweelingstudies
- Eeneiig of identiek (monozygotic, MZ): ontstaan uit dezelfde bevruchte eicel die na bevruchting splitste. Deze tweelingen zijn dus eigenlijk klonen van elkaar en hebben voor 100% dezelfde genen, maar er zijn verschillen in de kopieën van individuele gen-segmenten (hierdoor kan de ene tweeling een ziekte ontwikkelen die de ander niet krijgt)
- Tweeeiig of fraternal (dizygotic, DZ): ontstaan door twee bevruchte eicellen. Eigenlijk niets anders dan gewone broers en/of zussen, die toevallig dezelfde geboortedag en baarmoeder hebben.
Wanneer dus eeneiige tweelingen ergens meer gelijk in zijn dan twee-eiige tweelingen dat zijn, is dat mogelijk een teken voor erfelijkheid (zoals dominantie, lengte en vingerafdruk). Erfelijkheid^2 = 2(rmz - rdz).
Assumptie van gelijke omgeving bij vergelijken tweelingen
Assumptie van de gelijke omgeving: er wordt aangenomen dat de omgeving, die de identieke tweeling ervaart, niet meer gelijk is dan de omgeving van de twee-eiige tweeling.
- Deze aanname kan geschonden worden als ouders hun eeneiige tweeling exact dezelfde behandelingen geven (zelfde school, vrienden, kleren, lunch, etc.)
- Wanneer ze dezelfde behandeling krijgen omdat ze hetzelfde gedrag vertonen (ze zijn bijv. allebei agressief en krijgen dus allebei straf), is dat geen schendig van de assumptie, maar gewoon een logisch gevolg
- Mogelijke schendingen kunnen getest worde door te kijken naar tweelingen waarvan gedacht werd dat ze eeneiig waren (maar toch twee-eiig bleken te zijn) en andersom. Resultaat: zo’n behandeling zorgde niet direct voor meer gelijkenissen tussen de tweelingen. Als eeneiige mensen van elkaar verschillen ligt dat dus aan de omgeving.
- Tegenwoordig zijn er meer tweelingen dan vroeger: komt waarschijnlijk door een betere registratie, door IVF- zwangerschappen en door verhoogde leeftijd waarop vrouwen moeder worden.
- Uit onderzoek naar ADHD blijkt dat ADHD een erfelijkheidscomponent van 70% heeft, dus ADHD zou best wel eens kunnen ontstaan door erfelijkheid en niet per se door opvoeding en omgeving (kan wel beïnvloeden). Voor autisme geldt hetzelfde.
Beste methode voor onderzoek naar tweeling studies
Populatie van eeneiige tweelingen die gescheiden van elkaar opgroeien onderzoeken. Hierdoor is genetische basis van individuen zelfde, maar de omgeving anders.
Eigenschappen en hun erfelijkheid
Over het algemeen geldt dat eigenschappen voor 30-50% worden verklaard door erfelijkheid en 50-70% door omgeving. Onderzochte eigenschappen:
- Op gebied van persoonlijkheid (psychologische eigenschappen):
- Op gebied van attitudes (houding en ideeën)
- Op gebied van gedrag (uitvoerende houdingen)
Op gebied van persoonlijkheid (psychologische eigenschappen)
- Extraversie, neuroticisme, activiteitsniveau (fysieke energie), temperament (emotionaliteit, socialiteit, angst, afleiding) zijn voor ong 40-50% erfelijk.
- Harm avoidance (intensief reageren op aversieve stimuli), afhankelijk van (signalen van) beloning, novelty seeking (enthousiast reageren op nieuwe stimuli) en het zijn van ochtend of avond mens zijn voor 55-60% erfelijk.
- Impulsiviteit voor 50% erfelijk.
- Relatief hoge erfelijkheid voor psychopathische eigenschappen zoals machiavellisme, risico-nemendheid, stressimmuniteit, koude emotionaliteit, impulsieve non-conformiteit.
- Gematigde erfelijkheid van eigenschappen waarvan eigenlijk werd aangenomen dat die aangeleerd werden zoals mededogen, integriteit, moed en tolerantie.