Prepositions H4 Flashcards
1
Q
to adapt to
A
aanpassen aan, zich
2
Q
come into contact with
A
aanraking komen met, in
3
Q
come from
A
afkomstig zijn uit
4
Q
move on to
A
doorstromen naar
5
Q
give help to
A
hulp geven aan
6
Q
responding to
A
inspelen op
7
Q
to be committed to
A
inzetten voor, zich
8
Q
choose for
A
kiezen voor
9
Q
complain about
A
klagen over
10
Q
suffer from
A
lijden onder
11
Q
murmur on / about
A
mopperen op/over
12
Q
to handle
A
omgaan met
13
Q
deal with
A
omspringen met
14
Q
switch to
A
overschakelen op
15
Q
take advantage of
A
profiteren van