Prepositions H3 Flashcards
1
Q
to be busy with
A
bezig zijn met
2
Q
to communicate with
A
communiceren met
3
Q
thanks to
A
te danken hebben aan
4
Q
distinguish itself from
A
zich onderscheiden van
5
Q
escape from
A
ontkomen aan
6
Q
to develop into
A
zich ontwikkelen tot
7
Q
deduce from
A
opmaken uit
8
Q
be convinced of
A
overtuigd zijn van
9
Q
having problems with
A
problemen hebben met
10
Q
blame on
A
de schuld geven aan
11
Q
being responsible for
A
zich schuldig maken aan
12
Q
to regret
A
spijt hebben van
13
Q
forward to
A
toekomen aan
14
Q
assume
A
uitgaan van
15
Q
feel responsible for
A
zich verantwoordelijk voelen voor