Hoofdstuk 5 Flashcards
tot stand komen
to be established, to come into being
opsluiten (in), (zich) (sloot op, opgesloten)
to lock somebody (self) in, to imprison in
grondig
thoroughly
te pikken
to pick up, to steal, to peck
te peilen / de peiling
to gauge / the poll, the survey
te beogen
to aim, to intended
te proppen
to cramp (to squeeze)
eng
scary
te onderschatten, de onderschatting
to underestimate / the underestimation
te oproepen tot (riep op, opgeroepen) / de oproep
to summon to, to call to / the call
voldoen aan
to comply with something, to meet something
te overeenstemmen met / de overeenstemming
to correspond to, to match to / conformity, agreement
te onderscheiden (door), (zich) / het onderscheid
to distinguish (self) / the distinction
schattig
cute, adorable, sweet
de aanschaf / te aanschaffen
the purchase / to purchase
geoorloofd
permitted, lawful