Hoofdstuk 3 Flashcards
de overtuiging, te overtuigen
the conviction, belief, to convict
verpesten
screw up, brake, to ruin
uitbundig
exuberant, abundant, enthusiastic
benadrukken
emphasize
het jargon
the jargon
de rimpel
the wrinkle
het litteken
the scar
ontroerend, de ontroering
emotional, the emotion
de naald
the needle
overigens
moreover, besides
zwerven (zwierf, gezworven)
roam, wander, stray
opzichtig
flashy, showy
hoop
hope, heap, a lot
verdelen / de verdeling
to divide
gelijkwaardig
equivalent
ontkomen (aan) (ontkwam, is ontkomen)
to avoid
klussen / het klusje
jobs, tasks
zielig
pathetic
versieren / de versiering
decoration / to decorate
uitgaan van (ging uit van, is uitgegaan aan)
to assume
pittig
spicy, tough
moeizaam
painful
de opvang, opvangen (ving op, opgevangen)
shelter
met name
in particular