PERFECTUM 31 - 40 Flashcards

1
Q

KOPEN : Ik _______________ nieuwe schoenen _______________.

A

Ik HEB nieuwe schoenen GEKOCHT.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

KRIJGEN : Mijn zoontje _______________ een cadeautje van Sinterklaas _______________.

A

Mijn zoontje HEEFT een cadeautje van Sinterklaas GEKREGEN.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

LATEN : Ik wou niets veranderen. Ik __________ het zo __________

A

Ik wou niets veranderen. Ik HEB het zo GELATEN.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

LACHEN : We _______________ veel _______________ in de klas!

A

We HEBBEN veel GELACHEN in de klas!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

LEZEN : Zij _______________ het boek nog niet _______________.

A

Zij HEEFT het boek nog niet GELEZEN.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

LIGGEN : De sleutel __________ een week op de kast __________.

A

De sleutel HEEFT een week op de kast GELEGEN.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

LOPEN : Ik _______________ 20 km _______________. Ik _______________ naar het bos _______________.

A

Ik HEB 20 km GELOPEN. Ik BEN naar het bos GELOPEN.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

MEEGAAN : Mijn vrienden _______________ met ons _______________ naar de bioscoop.

A

Mijn vrienden ZIJN met ons MEEGEGAAN naar de bioscoop.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

MEENEMEN : Ik _______________ een flesje water … naar de les.

A

Ik HEB een flesje water MEEGENOMEN naar de les.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

KOMEN : Ik _______________ vandaag naar de les _______________ .

A

KOMEN : Ik BEN vandaag naar de les GEKOMEN .

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly