PERFECTUM 31 - 40 Flashcards
KOPEN : Ik _______________ nieuwe schoenen _______________.
Ik HEB nieuwe schoenen GEKOCHT.
KRIJGEN : Mijn zoontje _______________ een cadeautje van Sinterklaas _______________.
Mijn zoontje HEEFT een cadeautje van Sinterklaas GEKREGEN.
LATEN : Ik wou niets veranderen. Ik __________ het zo __________
Ik wou niets veranderen. Ik HEB het zo GELATEN.
LACHEN : We _______________ veel _______________ in de klas!
We HEBBEN veel GELACHEN in de klas!
LEZEN : Zij _______________ het boek nog niet _______________.
Zij HEEFT het boek nog niet GELEZEN.
LIGGEN : De sleutel __________ een week op de kast __________.
De sleutel HEEFT een week op de kast GELEGEN.
LOPEN : Ik _______________ 20 km _______________. Ik _______________ naar het bos _______________.
Ik HEB 20 km GELOPEN. Ik BEN naar het bos GELOPEN.
MEEGAAN : Mijn vrienden _______________ met ons _______________ naar de bioscoop.
Mijn vrienden ZIJN met ons MEEGEGAAN naar de bioscoop.
MEENEMEN : Ik _______________ een flesje water … naar de les.
Ik HEB een flesje water MEEGENOMEN naar de les.
KOMEN : Ik _______________ vandaag naar de les _______________ .
KOMEN : Ik BEN vandaag naar de les GEKOMEN .