PERFECTUM 1 - 10 Flashcards
leer de vormen van het perfectum met voorbeeldzinnen
AANDOEN : Het is koud buiten. Ik _______________ mijn jas en mijn sjaal _______________ .
Het is koud buiten. Ik HEB mijn jas en mijn sjaal AANGEDAAN.
AANKOMEN : De trein _______________ om 18u21 _______________ .
De trein IS om 18u21 AANGEKOMEN* .
AFWASSEN : Mijn grootmoeder _______________ de borden en de glazen _______________ .
Mijn grootmoeder HEEFT de borden en de glazen AFGEWASSEN .
BAKKEN : Mijn tante _______________ een lekkere taart _______________ .
Mijn tante HEEFT een lekkere taart GEBAKKEN .
BEGINNEN : De cursus Nederlands _______________ vorige week _______________ .
De cursus Nederlands IS vorige week BEGONNEN .
BEGRIJPEN : Ik _______________ dat woord niet goed _______________ .
Ik HEB dat woord niet goed BEGREPEN .
BEHANGEN : Mario ____________ de babykamer _______________.
Mario HEEFT de babykamer BEHANGEN.
BEWEGEN : ik heb het koud want ik _____________ al een uur niet meer _______________.
Ik heb het koud want Ik HEB al een uur niet meer BEWOGEN.
BEZOEKEN : We _______________ samen Brugge _______________.
We HEBBEN samen Brugge BEZOCHT.
BIJTEN : De hond __________ de kat _____________.
De hond HEEFT de kat GEBETEN.