PERFECTUM 11 - 20 Flashcards

1
Q

BLAZEN : De meisjes __________ buiten bellen __________.

A

De meisjes HEBBEN buiten bellen GEBLAZEN.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

BLIJVEN : Ik _______________ tijdens de pauze in de klas _______________ .

A

Ik BEN tijdens de pauze in de klas GEBLEVEN,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

BREKEN : Ik ben gevallen en ik _______________ mijn been _______________ .

A

Ik ben gevallen en ik HEB mijn been GEBROKEN

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

BRENGEN : Ik _______________ de kinderen naar school _______________ .

A

Ik HEB de kinderen naar school GEBRACHT.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

DENKEN : We zijn koeken vergeten te kopen, we __________ er niet aan __________.

A

We zijn vergeten koeken te kopen. We HEBBEN er niet aan GEDACHT.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

DOEN : Mijn man _______________ boodschappen _______________ .

A

Mijn man HEEFT boodschappen GEDAAN.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

DRAGEN : De student _______________ de boekentas van de lerares _______________ .

A

De student HEEFT de boekentas van de lerares GEDRAGEN.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

DRINKEN : Ik _______________ in Frankrijk lekkere wijn _______________ .

A

DRINKEN : Ik HEB in Frankrijk lekkere wijn GEDRONKEN .

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ETEN : We _______________ gisteren lekkere mosselen _______________ .

A

ETEN : We HEBBEN gisteren lekkere mosselen GEGETEN .

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

GAAN : De kinderen _______________ vandaag niet naar school _______________ .

A

GAAN : De kinderen ZIJN vandaag niet naar school GEGAAN .

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly