PART THREE Flashcards

1
Q

Felix gaat elke dag zwemmen. Soms gaat hij ook…

A

Voetballen

Felix goes swimming every day. Sometimes he goes…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Fico woont ver van zijn werk. Hij moet elke dag…

A

met auto

Fico lives far from his work. Every day he has to…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Filip maakt de badkamer schoon. Hij vindt dat…

A

Leuk

Filip cleans the bathroom. He thinks that…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Filiz koopt een nieuwe jas. Ze koopt ook…

A
Een broek (pants)
Filiz buys a new coat. She also buys...
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Finn kijkt nu televisie. Hij gaat straks…

A

Naar bed

Finn is now watching television. He will soon…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Franco gaat verhuizen. Zijn nieuwe huis heeft een..

A

Tuin (garden)

Franco is moving. His new home has a..

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Frank leest de krant. Hij leest over..

A

voetbal

Frank reads from the newspaper. he reads about it.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Fred gaat naar school. Hij heeft les tot..

A

Zes uur

Fred goes to school. He has lessons until…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Gabriel maakt een opdracht. Hij doet dat…

A

Goed

Gabriel makes an assignment. He does that…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Gary leest zijn dochter voor. Lezen is…

A

leuk

Gary reads to his daughter. Reading is…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Gary woont bij het strand. Hij wil het liefst…

A

Zwemmen

Gary lives by the beach. He prefers…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Gina kijkt vaak televisie. Ze houdt van programma’s over…

A

Natuur

Gina often watches television. She likes programs about…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Grace houdt niet van groente. Ze vindt dat…

A

Niet lekker

Grace doesn’t like vegetables. She thinks that…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Halil rijdt in een vrachtwagen. Hij vindt dat…

A

Leuk

Halil drives a truck. He thinks that…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Han heeft zijn diploma gehaald. Hij gaat nu…

A

Bier drinken

Han graduated. He’s now going…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hannah eet graag vis. Ze haalt die vis…

A

Op de markt

Hannah likes to eat fish. She’s getting that fish…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hannah leert Nederlands. Ze leert ook…

A

Engels

Hannah is learning Dutch. She also learns…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hannah maakt haar huis schoon. Ze doet dat..

A

Elke dag

Hannah cleans her house. She does that..

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Harold is niet alleen. Hij heeft…

A

Harold is not alone. He has…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Harry is gevallen. Hij heeft…

A

Pijn

Harry has fallen. He has…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hassan maakt zijn brommer. Het wiel is…

A

Kapot (broken)

Hassan makes his moped. The wheel is…

22
Q

Hassan werkt in een restaurant. Hij leert daar…

A

Koken

Hassan works in a restaurant. He learns there…

23
Q

Het bord van Sahid is gevallen. Sahid is…

A
Niet blij (not happy)
Sahid's sign has fallen. Sahid is...
24
Q

Het eten is heel warm! Je moet…

A

wachten (to wait)

The food is very hot! You should…

25
Q

Het fruit is op. Ik ga nu naar…

A

de markt

The fruit is gone. I’m going to…

26
Q

Het huis van Tania is heel groot. Haar huis heeft…

A

een tuin

Tania’s house is very large. Her house has…

27
Q

Het is donker. Ik reis dan liever niet met…

A

de fiets

It is dark. I’d rather not travel with…

28
Q

Het is druk in de stad. Er zijn veel…

A

Mensen

It’s busy in the city. There are many…

29
Q

Het is druk op de weg. Emir vindt dat…

A

Niet leuk

It’s busy on the road. Emir thinks that…

30
Q

Het is druk op het station. Er zijn veel…

A

Mensen

It’s busy at the station. There are many…

31
Q

Het is koud in het huis van Faiz. Hij wil…

A

Naar bed

It’s cold in Faiz’s house. He wants…

32
Q

Het is slecht weer. Gaan we met de…?

A

Auto

The weather is bad. Shall we go with the…?

33
Q

Het is stil in de klas. De leerlingen…

A

Studeren

It is quiet in the class. The students…

34
Q

Het is warm vandaag. Ana wil…

A

Zwemmen

It’s hot today. Anna wants…

35
Q

Het is zondag. Eva gaat op zondag altijd naar…

A

Kerk

It is Sunday. Eva always goes to…

36
Q

Het regent al de hele dag. William wil…

A

Naar bed

It has been raining the entire day. William wants…

37
Q

Het regent onderweg. Marta wil…

A

Naar binnen

It’s raining on the way. Martha wants…

38
Q

Het vliegveld is ver weg. We gaan naar het vliegveld met…

A

Auto

The airport is far away. We’re going to the airport with…

39
Q

Hetty is klaar met koken. Ze roept…

A

haar partner

Hetty has finished cooking. She calls…

40
Q

Hue wil naar de markt. Ze gaat..

A
Eten kopen (buy food)
Hue wants to go to the market. She goes..
41
Q

Ibrahim heeft een kar met spullen. Hij brengt de spullen…

A

Naar huis

Ibrahim has a cart with stuff. He brings the stuff…

42
Q

Iedereen is blij. Het is…

A

Vakantie (holidays)

Everybody is happy. It is…

43
Q

Ik ben op zoek naar het treinstation. Kunt u mij…

A

Helpen?

I’m looking for the train station. Can you … me…

44
Q

Ik ben ziek. Ik ga morgen niet…

A

Naar werk

I am ill(enfermo). I’m not going tomorrow…

45
Q

Ik drink geen alcohol. Ik drink wel graag…

A

Water

I do not drink alcohol. I like to drink…

46
Q

Ik eet graag brood. Ik houd niet van…

A

Patat

I like to eat bread. I do not like…

47
Q

Ik eet nooit druiven. Ik vind druiven…

A

Niet lekker

I never eat grapes. I like grapes…

48
Q

Ik eet nooit kip. Dat vind ik…

A

Niet lekker

I never eat chicken. I think so…

49
Q

Ik ga een taart maken. Wil jij…?

A

Taart eten?

I’m going to make a cake. Would you…?

50
Q

Ik ga morgen brood kopen. Brood koop ik meestal…

A

in supermarkt

I’m going to buy bread tomorrow. I usually buy bread…