PART ONE Flashcards

1
Q

’s avonds doe ik mijn ring af. ik leg mijn ring altijd

A

In de kast (in the closet)

In the evening I take off my ring. I always put my ring on…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Aaliyah pakt eerst een kopje koffie. Daarna gaat ze…

A
Naar school (to the school)
Aaliyah grabs a cup of coffee first. Then she goes...
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Aaron gaat donderdag op reis. Hij vindt dat…

A

Leuk (nice)

Aaron is going on a trip on Thursday. He thinks that…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Aaron is dokter. Hij werkt…

A

Veel (a lot)

Aaron is a doctor. He works…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Aaron is schilder. Hij schildert meestal…

A

Natuur (Nature)

Aaron is a painter. He usually paints…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Abdul stuurt zijn familie elke week een e-mail.

Hij schrijft dan over…

A

school (school)
Abdul sends his family an email every week.

He then writes about…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Abel is op school. Hij heeft…

A
Een boek (a book)
Abel is at school. He has...
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Achmed is klaar met school. Hij gaat…

A
examen doen ( do exams)
Ahmed has finished school. He goes...
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Adam is aan het koken. Hij maakt…

A

rijst (rice)

Adam is cooking. He makes…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ahmed brengt zijn zoon naar het vliegveld. Zijn zoon gaat…

A
Naar Nederland (to the netherlands)
Ahmed takes his son to the airport. His son goes...
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Aiden is bij de bakker. Hij wil…

A

Brood (bread)

Aiden is at the bakery. He wants…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Alec gaat naar school. Hij wil graag…

A

studeren (to study)

Alec goes to school. He would like to…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Alex gaat altijd met de trein. Ik ga graag met…

A
de fiets (the bike)
Alex always goes by train. I like to go with...
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Alex is ziek. Hij heeft pijn aan…

A

Tanden (teeth)

Alex is sick. He is in pain…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Alex wil nieuwe schoenen. Hij gaat naar…

A
De markt (the market)
Alex wants new shoes. He goes to...
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Ali kan niet goed lopen. Hij heeft pijn aan zijn…

A

Voet (foot)

Ali can’t walk well. He has pain in his…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Ali werkt in een fabriek. Hij wil…

A
Naar huis (to go home)
Ali works in a factory. He wants...
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Alice werkt in een ziekenhuis. Zij is daar…

A

Dokter (doctor)

Alice works in a hospital. She’s there…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Amel sport graag. Sporten is…

A

Leuk (nice)

Amel likes sports. Sports are…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Ana is niet blij met haar huis. Ze vindt haar huis…

A

Klein (small)

Ana is not happy with her house. She finds her home…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Ananda is aan het koken. Ze maakt…

A

Rijst (rice)

Ananda is cooking. She makes…

22
Q

Andres werkt op het land. Het werk is…

A

leuk (nice)

Andres works on the land. The work is…

23
Q

Anisa maakt huiswerk op de computer. Ze doet dat…

A
elke dag (everyday)
Anisa is doing homework on the computer. She does that...
24
Q

Anna is bij de dokter. Ze krijgt…

A

paracetamol

Anna is at the doctor’s. She gets…

25
Q

Anna’s huis is te klein. Ze wil snel…

A

verhuizen (to move)

Anna’s house is too small. She wants to quickly…

26
Q

Arif wacht op de bus. De bus komt…

A

Laat ( late)

Arif is waiting for the bus. The bus comes…

27
Q

Arjun moet elke dag reizen naar zijn werk. Hij werkt in…

A

Amsterdam

Arjun has to travel to work every day. He works in…

28
Q

Arnold is schoonmaker. Hij werkt in…

A

ziekenhuis (hospital)

Arnold is a cleaner. He works in…

29
Q

Ayla eet haar ontbijt snel op. Ze heeft…

A

Honger (hunger)

Ayla eats her breakfast quickly. She has…

30
Q

Aziz loopt elke dag. Hij loopt naar…

A

Werk (work)

Aziz walks every day. He walks to…

31
Q

Barry is geslaagd voor zijn examen. Hij krijgt…

A

Diploma

Barry passed his exam. He gets…

32
Q

Bart gaat bijna elke dag met de auto. Hij rijdt dan naar…

A

Werk (work)

Bart goes by car almost every day. He then drives to…

33
Q

Berat geeft les. Hij vertelt over…

A

Nederland

Berat teaches. He talks about…

34
Q

Bilal gaat naar de bioscoop. Hij gaat met zijn…

A

Partner

Bilal goes to the cinema. He goes with his…

35
Q

Bob houdt niet van zwemmen. Hij gaat liever…

A

Voetballen (play football)

Bob doesn’t like to swim. He’d rather go…

36
Q

Brenda doet een opleiding. Ze moet iedere avond…

A

Studeren

Brenda is training. Every night she has to…

37
Q

Cai werkt met hout. Hij maakt…

A

tafel (table)

Cai works with wood. He makes…

38
Q

Carla drinkt een glas water. Ze doet dat…

A

Altijd (all the time)

Carla drinks a glass of water. She does that…

39
Q

Carlos gaat vroeg slapen. Hij is…

A

Moe (tired)

Carlos goes to bed early. He is…

40
Q

Carlos is vrij. Hij gaat…

A

naar Amsterdam

Carlos is free. He goes…

41
Q

Carlos maakt muziek. Hij doet dat…

A

elke dag

Carlos makes music. He does that…

42
Q

Carmen eet elke dag een banaan. Soms eet ze ook…

A

Een appel

Carmen eats a banana every day. Sometimes she eats…

43
Q

Caro gaat vaak met de bus naar school. Soms gaat ze…

A

Met de fiets

Caro often goes to school by bus. Sometimes she goes…

44
Q

Chen verkoopt bloemen. Ze doet dat…

A

Elke dag

Chen sells flowers. She does that…

45
Q

Chris heeft een computer. Hij gebruikt de computer om te…

A

Werken

Chris has a computer.He uses the computer to…

46
Q

Chris neemt zijn pillen. Hij heeft pijn in zijn…

A

voet

Chris takes his pills. He has pain in his…

47
Q

Christina belt met haar moeder. Ze praten over…

A

kinderen

Christina calls her mother. They talk about…

48
Q

Christo heeft dorst. Hij drinkt een glas…

A

Water

Christo is thirsty. He drinks a glass…

49
Q

Claire kijkt uit het raam. Ze kijkt naar…

A

Buiten (outside)

Claire looks out the window. She looks at…

50
Q

Claire leert Nederlands. Ze vindt Nederlands…

A

Moeilijk (Difficult)

Claire is learning Dutch. She likes Dutch…