Paragraaf 1.3 Flashcards

1
Q

Wat houdt het depositogarantiestelsel in en hoeveel garantie biedt het?

A

Garantie op rente bij sparen of beleggen. Tot €100.000,- per bank garantie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe bereken je de eindwaarde van een bedrag van €10.000 over drie jaar met een rentepercentage van 2% en samengestelde interest?

A

De formule om dit te berekenen is in dit geval x1,(Y:100)^Z. X is het bedrag waar rente op berekent wordt, Y is het rentepercentage en Z is het aantal jaren ingevuld zou de formule eruitzien als 10.0001,02^3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de verschillende voorbeelden van ‘ruilen over de tijd’?

A

pensioen, sparen, scholing, lenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het verschil tussen een spaarder en een belegger in termen van risicobereidheid?

A

Spaarders zijn meer Risico-avers (willen minder risico lopen). Beleggers lopen het risico om verlies te lijden (maar ook hogere winsten), en spaarders het geld op een vaste plek hebben tegen een min of meer vast rendement.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de kenmerken van een spaardeposito?

A

Rentepercentage is vast, meestal enkelvoudige interest, looptijd: 1-10 jaar, geld bijstorten en opnemen is niet mogelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Op welke manier kan een stijging van het vermogen leiden tot een hoger inkomen?

A

Bij een stijging van het vermogen word er ook meer rente verdiend waardoor het inkomen stijgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe fungeert een bank als tussenpersoon tussen spaarders en leners?

A

Het spaargeld van spaarders, wordt uitgeleend aan diegenen die willen lenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe verschilt een spaarrekening van een spaardeposito?

A

Bij een spaardeposito staat je spaargeld vast voor een bepaalde periode, je betaalt een boete als je eerder opneemt. Bij een spaarrekening is het geld meestal vrij opneembaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Beschrijf de drie fasen van de financiële levensloop.

A

(1) Jeugd (2) werkzame leven (3) oude dag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het verschil tussen inkomen en vermogen?

A

Inkomen is een stroomgrootheid, het is iets wat je in een bepaalde PERIODE verdient. Vermogen is een voorraadgrootheid, het is iets dat je op een bepaald MOMENT hebt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat wordt er precies geruild bij ruilen over de tijd?

A

Consumptie in het heden wordt geruild met consumptie in de toekomst. Bij lenen wordt consumptie vervroegd, bij sparen wordt consumptie uitgesteld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly