Organisatiecultuur Flashcards

1
Q

ORGANISATIESTRUCTUUR

A
  • horizontale differentiatie
  • verticale differentiatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

HORIZONTALE DIFFERENTIATIE

A

= taakverdeling tussen personen op hetzelfde niveau van de hiërarchie

  • FUNCTIONELE INDELING: soort werk
  • PRODUCTINDELING: product (doelgroep, werkvorm)
  • GEOGRAFISCHE INDELING: plaats
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

VERTICALE DIFFERENTIATIE

A

= hiërarchie-scheiding in leiding en uitvoering

Beslissingsbevoegdheid (macht) kan sterk:
- GECENTRALISEERD zijn: op 1 punt in de organisatie is er heel veel macht
- GEDECENTRALISEERD zijn: macht aan de basis, ook gebruikers hebben meer te zeggen / nadeel: valt of staat met werknemers in het team

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

KENMERKEN ORGANISATIESTRUCTUUR

A

HIËRARCHISCHE LIJN
- LIJNSTRUCTUUR
- LIJNORGANISATIE

FUNCTIONELE ORGANISATIE > geen eenheid van gezag
- GEZAGLIJN: bevoegdheid verdeeld per specialisatie
- FUNCTIELIJN: structuur opgedeeld op basis van functie

LIJN- VS. STAFFUNCTIES
LIJN-STAFORGANISATIE

DIVISIES
DIVISIE-ORGANISATIE

VERBINDINGSMIDDELEN: middelen om contacten tussen individuen te stimuleren, middelen die in de formele structuur kunnen opgenomen worden
4 basistypen:
1. LIAISONPOSITIE
2. INTEGRATIEMANAGER
3. TAAKGROEPEN EN VASTE COMMISSIES
4. MATRIXSTRUCTUREN

MATRIXORGANISATIE

ZELFSTURING: teamstructuur

STRATEGISCHE OVEREENSTEMMING

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

PRIMAIRE KENMERKEN ORGANISATIECULTUUR

A
  • INNOVATIE EN RISICO’S NEMEN: de mate waarin personen aangemoedigd worden innovatief te zijn en risico’s te nemen
  • AANDACHT VOOR DETAILS: de mate waarin van personen precisie, analyse en aandacht voor details verwacht wordt
  • GERICHTHEID OP RESULTATEN: de mate waarin het management kijkt naar uitkomsten, niet naar technieken en processen om die resultaten te bereiken
  • GERICHTHEID OP MENSEN: de mate waarin beslissingen van het management rekening houden met de gevolgen van resultaten voor de mensen in zijn organisatie
  • GERICHTHEID OP TEAMS: de mate waarin werkactiviteiten georganiseerd zijn rond teams, niet rond individuen
  • AGRESSIVITEIT: de mate waarin mensen agressief en competitief zijn in plaats van soepel in de omgang
  • STABILITEIT: de mate waarin activiteiten van de organisatie de status quo benadrukken in plaats van groei
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

3 FASEN GEPLANDE VERANDERINGEN

A
  • ontdooien: huidige situatie
  • veranderen: overgangssituatie
  • bevriezen: nieuwe situatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

MISSIE

A

= opdrachtenverklaring

  • geeft identiteit/bestaansreden weer
  • geeft aan wat kernwaarden zijn
  • zicht op globale doelstellingen
  • identiteit en differentiatie: wat onderscheidt deze organisatie van anderen?

Antwoord op 4 vragen:
- waarom bestaan?
- actief in welke domeinen?
- doelgroep?
- product/diensten?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

FUNCTIES VAN EEN MISSIE/OPDRACHTENVERKLARING

A

Interne functies:
- kadergevend: wat doen we en wat doen we niet?
- onderscheidend: waarin zijn we uniek?
- evaluerend: wanneer ik naar mijn missie kijk, ben ik dan goed bezig of niet?
- motiverend: een missie moet inspireren, motiveren (passie/ambitie)
- cultuurvormend: hoe gaat het er aan toe? (Sfeer)

Externe factoren:
Opdrachtenverklaring kan verhelderend zijn voor omgeving om zo te weten waar de organisatie haar accenten legt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

TYPE MANAGERS

A
  • innovator: extern gericht, gevoelig voor veranderingen, creatief
  • uitvoerder: zorg voor resultaten, gevoel voor ‘technologie’, prestatiegericht
  • beheerder: zorg voor orde en regelmaat, gevoel voor procedures, gericht op hoe er gewerkt wordt, reageert pas na een incident
  • integrator: zorg voor gezamenlijkheid, gevoel voor mensen, gericht op anderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

MANAGEMENTFUNCTIES

A

Volgens Fayol:
- plannen
- organiseren
- leiden
- coördineren
- controleren

Meer hedendaags:
- plannen > innovator: waar willen we naartoe?
- beheren/organiseren > beheerder: regelen van zaken
- leiden > integrator: het bezig zijn met mensen (vb. functioneringsgesprek)
- uitvoeren > uitvoerder: eigen werk, eigen taken

Afhankelijk van de accenten is er een ander type manager

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

ORGANISATIEKLIMAAT

A

ONDERSTEUNEND ORGANISATIEKLIMAAT
- goed kunnen samenwerken
- leiden van mensen = belangrijk

INNOVATIEF ORGANISATIEKLIMAAT
- vernieuwing = innovator
- vernieuwing = belangrijk

RESPECT VOOR DE REGELS
- afspraken naleven
- structuur, procedures

DOELGERICHT ORGANISATIEKLIMAAT
- uitvoerder
- taken moeten goed gebeuren, ‘wat’ is belangrijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

LEIDERSCHAPSSTIJLEN

A
  • DELEGEREN: opdrachten toevertrouwen, taken geven die werknemer zelfstandig uit kan voeren
  • STEUNEN: luisteren, aanmoedigen, waarderen, gemakkelijker maken, helpen/personen richting burn-out terug goed laten voelen, inzetten in sociaal-emotionele
  • COACHEN: sturen en ondersteunen/inhoudelijk werken aan motivatie, aanpassen aan waar de noden zijn van de persoon
  • STUREN: structureren, controleren, zoetachtig houden/vooral stagiaires instructies geven, zeggen wat ze moeten doen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly