Inleidende Begrippen Flashcards

1
Q

MISSIE

A

= opdrachtenverklaring

  • geeft identiteit/bestaansreden weer
  • geeft aan wat kernwaarden zijn
  • zicht op globale doelstellingen
  • identiteit en differentiatie: wat onderscheidt deze organisatie van anderen?

Antwoord op 4 vragen:
- waarom bestaan?
- actief in welke domeinen?
- doelgroep?
- product/diensten?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

FUNCTIES VAN EEN MISSIE/OPDRACHTENVERKLARING

A

Interne functies:
- kadergevend: wat doen we en wat doen we niet?
- onderscheidend: waarin zijn we uniek?
- evaluerend: wanneer ik naar mijn missie kijk, ben ik dan goed bezig of niet?
- motiverend: een missie moet inspireren, motiveren (passie/ambitie)
- cultuurvormend: hoe gaat het er aan toe? (Sfeer)

Externe factoren:
Opdrachtenverklaring kan verhelderend zijn voor omgeving om zo te weten waar de organisatie haar accenten legt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

PRIMAIRE KENMERKEN VAN DE ORGANISATIECULTUUR

A
  • innovatie en risico’s nemen: de mate waarin personen aangemoedigd worden innovatief te zijn en risico’s te nemen
  • aandacht voor details: de mate waarin van personen precisie, analyse en aandacht voor details verwacht wordt
  • gerichtheid op resultaten: de mate waarin het management kijkt naar uitkomsten, niet naar technieken/processen om resultaten te kijken
  • gerichtheid op teams: de mate waarin werkactiviteiten georganiseerd zijn rond teams, niet rond individuen
  • gerichtheid op mensen
  • agressiviteit: de mate waarin mensen agressief en competitief zijn i.p.v. soepel in de omgang
  • stabiliteit: de mate waarin activiteiten van de organisatie de status quo benadrukken i.p.v. groei
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

TYPE MANAGERS

A
  • innovator: extern gericht, gevoelig voor veranderingen, creatief
  • uitvoerder: zorg voor resultaten, gevoel voor ‘technologie’, prestatiegericht
  • beheerder: zorg voor orde en regelmaat, gevoel voor procedures, gericht op hoe er gewerkt wordt, reageert pas na een incident
  • integrator: zorg voor gezamenlijkheid, gevoel voor mensen, gericht op anderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

MANAGEMENTFUNCTIES

A

Volgens Fayol:
- plannen
- organiseren
- leiden
- coördineren
- controleren

Meer hedendaags:
- plannen > innovator: waar willen we naartoe?
- beheren/organiseren > beheerder: regelen van zaken
- leiden > integrator: het bezig zijn met mensen (vb. functioneringsgesprek)
- uitvoeren > uitvoerder: eigen werk, eigen taken

Afhankelijk van de accenten is er een ander type manager

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

ORGANISATIEKLIMAAT

A
  • ondersteunend: goed kunnen samenwerken, leiden van mensen = belangrijk
  • innovatief: vernieuwing = belangrijk, innovator
  • respect voor de regels: afspraken naleven, structuur, procedures
  • doelgericht: uitvoerder, taken moeten goed gebeuren, ‘wat’ = belangrijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

LEIDERSCHAPSSTIJLEN

A
  • DELEGEREN: opdrachten toevertrouwen, taken geven die werknemer zelfstandig uit kan voeren
  • STEUNEN: luisteren, aanmoedigen, waarderen, gemakkelijker maken, helpen/personen richting burn-out terug goed laten voelen, inzetten in sociaal-emotionele
  • COACHEN: sturen en ondersteunen/inhoudelijk werken aan motivatie, aanpassen aan waar de noden zijn van de persoon
  • STUREN: structureren, controleren, zoetachtig houden/vooral stagiaires instructies geven, zeggen wat ze moeten doen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

STRATEGISCH DOEL

A

SMARTIE: Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Tijdsgebonden, Inspirerend, Eigen controle

Het is een doel op lange termijn en geeft antwoord op: ‘hoe zal de organisatie er op langere termijn uitzien?’. Geeft richting aan waar de organisatie naartoe wil.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ACTIEPLAN

A

Actiepunten geven concrete antwoorden op: wie-wat-waar.

Vormen een soort draaiboek om de operationele doelstellingen te bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

MOTIVEREN

A

INTRINSIEKE MOTIVATIE
- voldoende uitdagend, wel haalbaar
- zo nauwkeurig mogelijk omschreven
- aanvaard worden

EXTRINSIEKE MOTIVATIE
- moet geëvalueerd kunnen worden
- gekoppeld aan feedback
- gekoppeld aan beloning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

MAATSCHAPPELIJK NETWERK

A

Bestaat uit externe en interne belanghebbenden (=stakeholders) en de relaties hiermee.
Hebben een invloed op het functioneren van de organisatie.

Vormt dus de omgeving van de organisatie:
- DIRECTE OMGEVING: maatschappelijk netwerk, alle betrokkenen die door de organisatie beïnvloed kunnen worden
- INDIRECTE OMGEVING: niet rechtstreeks door de organisatie te beïnvloeden (vb. economische, sociale en technologische ontwikkelingen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

INTERNE EN EXTERNE PUBLIC RELATIONS

A

PUBLIC RELATIONS = alle aspecten belangrijk voor relaties tussen organisaties en belangengroepen
- INTERN: activiteiten gericht op eigen doelgroep en eigen personeel
- EXTERN: activiteiten gericht op (ruimere) buitenwereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

STRATEGISCHE OVEREENSTEMMING

A

Om doeltreffend te zijn moet een organisatie antwoorden kunnen geven aan de uitdagingen van zijn omgeving.
Om aan de strategie gestalte te kunnen geven moet de organisatie een geschikte structuur ontwikkelen > STRATEGISCHE OVEREENSTEMMING
Om SO te bereiken moet je je strategie aanpassen als de omgeving veranderd alsook organisatiestructuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

STAKEHOLDERS

A

= belanghebbenden

= alle organismen die voor de organisatie belangrijk, nuttig of op een andere manier interessant kunnen zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly