opmaat - week 6 Flashcards

1
Q

CK

A

mate van spierverval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Aanvraag labwaarden

A
  • Bedenk van tevoren indicatie + consequentie
  • Denk goed na over timing en frequentie
  • Streef naar gerichte aanvragen, tenzij context daarom vraagt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Interpretatie:

A
  • Bepaal urgentie afwijkingen
  • Beschouw klinische correlatie en context patiënt
  • Streef naar interpretatie op basis van mechanisme/pathofysiologie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat geven bij longontsteking

A

amoxicilline, vooral gram pos dekking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Indicaties lab

A
  • Diagnostiek
  • Monitoren
  • Prognose bepalen
  • Beleidsconsequenties bepalen mbv bovenstaanden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Kruisbloed

A

antistofbepaling. Blijft aantal maanden geldig, dan weer opnieuw getest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bij bekend bloedverlies maar zwakte welke labtest inzetten

A

hb en kruisbloed bepalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Buiklab

A

leverfunctie (ALAT/ASAT, gamma GT, AF, bilirubine), pancreasfunctie (lipase, normaal onder 180)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Oudere met delier en kreunen palpatie buik welk lab inzetten

A

algemeen intern lab heel breed inzetten met buiklab, leukos, CRP etc

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

verschil alat en asat

A

Leverspecifiek is alat – zegt iets over levercellen. Asat zegt iets over mitochondrien, kan ook verhoogd zijn bij spierverval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Vuistregel bloedkweken

A

Initieel 2 sets bloedkweken (3 bij endocarditis)
Timing:
* Altijd voor start antibiotica
* Geen reden tot afname specifiek bij koortspiek
* Frequentie: binnen 48-72 uur na start antibiotica geen nieuwe kweken tenzij
verdenking nieuwe infectie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Frequentie labonderzoek

A
  • Klinisch 2-3x perweek tenzij urgente/ernstige labafwijkingen
  • Poliklinisch: afhankelijk van situatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Interpretatie lab stappen

A

1: urgentiebepaling
2: klinische correlatie/context
3: mechanisme en pathofysiologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Beste manier om nierfunctie te bepalen:

A

eGFR bepaalt hoeveel afvalstoffen nieren filteren per tijdseenheid. Kan met kreatinine en eventueel met ureum. Maar in bepaalde situaties volstaat alleen de ureumwaarde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

eGFR/MDRD bevat welke onderdelen in de formule:

A

kreat, leeftijd, geslacht. E staat voor estimated, is een schatting, niet zo goed in goede nierfunctie (daarom >60ml/min)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

normale nierfunctiewaarden

A

normale nierfunctie begint bij 120, op zijn best rond 18, vanaf 40 daalt het met 1 ml/min per jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

waarmee hangt kreat samne

A

kreat is hoger naarmate spiermassa/leeftijd hoger is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

DM nefropathie urinewaarden

A

veel eiwit, weinig hemoglobine in urine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

effect hydrochloorthiazide op bloeduitslagen

A

hydrochloorthiazide remt na/cl cotransport in distale tubulus. Hyponatrium is dan logisch, mogelijk staken. Echter wel handig om te controleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

laag mcv laag reti

A

fe gebrek/chronische ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

laag mcv hoog reti

A

hb pathie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

normaal mcv laag reti

A

bm aplasie/infiltratie/nierinsufficientie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

normaal mcv hoog reti of hoog mcv hoog reti

A

Hemolytische anemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

hoog mcv laag reti

A

vit b12/foliumzuur/hypothyreoidie/leverafwijking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

anemie meten AANVULLEN TBL

A

tekort aan bouwstenen, beenmerg AANVULLEN
afbraak
verlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Trombocyten

A

bloedingsneiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Leukocyten

A

afweer. met koorts = ontsteking

28
Q

Neutrofiele granulocyten:

A

kan hoog bij chemo, ernstige infectie, infecties,
myelodysplastisch syndroom, pernicieuze anemie, hypersplenisme, bij gebruik van bepaalde
medicijnen, na bestraling en soms bij acute leukemie

29
Q

Staafkernige granulocyten

A

hoog bij ontsteking

30
Q

Basofielen

A

verhoging is chronische leukemie

31
Q

Monocyten

A

zelfde als monocyten/neutrofiele granulocyten; infectie

32
Q

Lymfocyten

A

kan hoog door chemo of samen met koorts infectei

33
Q

waarop wijst een linksverschuiving

A

bacteriele infectie

34
Q

verklaring voor laag aantal thrombocyten

A

verlaagde aanmaak: in beenmerg
 Beenmerg insufficiëntie bijvoorbeeld myelofibrose
 Lever ziekten: locatie van TPO (thrombopoietin) productie. Voornaamste
hematopoietische groeifactor. Bij afname productie van TPO verschillende
hematopoitische cel lineages aangetast waaronder trombocyten aanmaak.
o Verhoogde consumptie/verhoogde afbraak: normaal afbraak in lever en milt
 Autoimmuun neutropenie
 Intravasculare coagulatie, thrombocytopenic purpura (TTP)
 Sommige medicatie
o Verdunning; massieve vocht toediening of transfusie zonder voldoende trombocyten
o Sekwestratie/redistributie bij een vergrote milt.

35
Q

syndroom van gilbert

A

hoog bilirubine

36
Q

acute virale hepatitis lab

A

hoog alkalisch fosfatase
hoog gamma gt
extreem hoog alat
extreem hoog asat
hoog bilirubine

37
Q

obstruerende galsteen lab

A

hoog alkalisch fosfatase
hoog gamma gt
hoog alat
hoog asat
hoog bilirubine

38
Q

dag tot dag variatie alat en asat

A

ASAT heeft dag tot dag variatie van 12% en analytische variatie van 5%- voor ALAT is dat 20%
respect 5%
na 1 week opnieuw meten als je niet zeker weet of medicatie werkt

39
Q

wat meet Ammoniak

A

leverFunctie

40
Q

wat meet ALAT

A

leverenzym

41
Q

wat meet Albumine

A

leverfunctie

42
Q

wat meet Alkalisch fosfatase

A

leverenzym

43
Q

wat meet ASAT

A

leverenzym

44
Q

wat meet Bilirubine

A

leverfunctie

45
Q

wat meet Gamma GT

A

leverenzym
ook verhoogd bij alcoholgebruik en leveraandoening

46
Q

wat meet PT

A

leverfunctie

47
Q

wat meet Trombocyten

A

leverfunctie

48
Q

wanneer is er sprake van acute nierinsufficientie

A

plasmakreat 1.5x verhoogd of meer in 7d

49
Q

bevindingen tubulusnecrose

A

Sediment:
tubulusepitheel
Geen proteïnurie
Hoog urine natrium
Fractionele
natriumexcretie >1%

50
Q

bevindingen uwi

A

Sediment: veel
leukocyten, veel
bacteriën, enkele
erythrocyten
Spoor proteïnurie
Natrium normaal

51
Q

bevindingen glomerulonefritis

A

Sediment: veel
dysmorfe
erytrocyten
Veel proteïnurie
Natrium normaal

52
Q

wanneer wordt gesproken van een significant verschil in plasma kreat

A

meer dan 15%

53
Q

acute natriemie

A

daling >15 mmol/l natrium binnen
48 uur plaatsvind

54
Q

Waarom moet correctie van een chronische hyponatriëmie met beleid gebeuren?

A

In die situatie kan juist te snelle correctie schadelijk zijn, omdat dit het
osmotische demyelinisatie syndroom kan veroorzaken

55
Q

Welke klachten kunnen optreden door hyponatriëmie?

A

Misselijkheid, braken, verwardheid, hoofdpijn, cardiorespiratoire verslechtering,
somnolentie, insulten, coma (GCS<8)

56
Q

welke aandoeningen kunnen een bloedingsneiging verklaren?

A

Stoornis van de trombocyten
a. Trombopenie door verschillende oorzaken
b. Trombopathie
i. Erfelijk
ii. Verworven
2. Stoornis van de stollingsfactoren
a. Erfelijk
i. Hemofilie
ii. Ziekte van von Willebrand
iii. Ander geïsoleerd stollingsfactortekort
b. Verworven
i. Vitamine K tekort
ii. Hemofilie (antistofvorming tegen stollingsfactoren)
iii. Leversynthesestoornis bij leverlijden
iv. Medicatie
3. Vaat(wand) afwijkingen
a. Arterioveneuze malformatie
b. Ziekte van Rendu-Osler-Weber
c. Vasculitis
4. Diffuse intravasale stolling (DIS)
Combinatie van bovengenoemde elementen

57
Q

Welke veelgebruikte medicijnen kunnen klinisch een rol spelen bij een verhoogde
bloedingsneiging en op welk deel van de hemostase grijpen deze in?

A
  1. NSAID’s: salicylaten en overige remmen plaatjes aggregatievia remming cox/2. Acetylsalicylzuur bij
    hart/ en vaatziekten of analgeticum. irreversibel. Na 7d weer normaal. Andere NSAID’s [ibuprofen, diclofenac, indometacine, naproxen] bij gewrichtsontstekingen en pijn. reversibel. Na ½ dag weer normaal
  2. Vitamine/K antagonisten, remmen II, VII, IX en X. door gamma-carboxylering remmen in lever, voorkomt hechting oppervlak. Acenocoumarol en fenprocoumon (werkt tot 2w)
  3. Heparine, stimulering van fysiologische antistollingsfactor antitrombine, actieve vorm van de factoren II en met name X wordt
    geremd. geeft verlenging APTT (behalve laaggewicht). voor voorkomen trombosebeen of een longembolie
58
Q

wat meten bij verhoogde bloedingsneiging

A

[trombocytengetal] voor het aantonen van
trombopenie
[bloedingstijd] voor het aantonen van een eventuele
trombopathie
APTT en de extrinsieke route via PT. Beide systemen overlappen elkaar en zijn beide afhankelijk
van de aanwezigheid van factoren V, X, II en I [fibrinogeen, bij ernstige tekorten een verlenging
Hemoglobinegehalte en MCV [‘mean corpuscular volume] voor ernst

59
Q

toegevoegde waarde van APTT en PT

A

Dus APTT en PT zijn
weliswaar goede tests voor het detecteren van een eventueel defect in het fibrinevormend
systeem, maar ze geven een matige reflectie van hoe de stolling in vivo verloopt want de intrinsieke route wordt niet meegenomen

60
Q

Hb referentiewaarde

A

8,0/10,0mmol\l

61
Q

MCV referentiewaarde

A

80/100 fmol]

62
Q

Trombocyten referentiewaarde

A

150-350 x 109\l

63
Q

PT referentiewaarde

A

< 13 sec

64
Q

APTT referentiewaarde

A

< 29 sec

65
Q

Bloedingstijd referentiewaarde

A

< 6 min