OKC 10 Infectieleer Flashcards

1
Q

Infectieketen
De bron van micro-organismen

A

Besmettingsbron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Infectieketen
De overdracht van de micro-organismen

A

Besmettingsweg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Infectieketen
De plaats waar micro-organismen het lichaam binnenkomen

A

Porte d’entrée

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Infectieketen
Hoeveel afweer tegen het micro-organisme heeft de gastheer?

A

Gevoelige gastheer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Horizontale transmissie

A

Van reservoir naar mens
bijv. via geïnfecteerde lucht, water, voedsel, contact
Grote groepen kunnen in één keer geïnfecteerd raken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Verticale transmissie

A

Overdracht van moeder naar kind voor of tijdens de geboorte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Benoem besmettingswegen

A

Voorbeelden:
Geïnfecteerde huid of slijmvliezen
Aërogene besmetting
Genitale besmetting
Fecale-orale besmetting
Parenterale besmetting
Via placenta van moeder op kind
Insectenbeet
Kruisbesmetting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Benoem verschillende porte d’entrée’s

A

Luchtwegen
Maagdarmkanaal
Urogenitaal stelsel
Huid en slijmvliezen
Placenta
Bloedbaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wanneer spreek je van een infectie?

A

Als de ziekteverschijnselen zich openbaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is ongunstig aan de incubatie tijd?

A

Micro-organismen gaan zich vermenigvuldigen in het lichaam en de gastheer kan de infectie verspreiden, zonder dat hij iets merkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Noem de zes hoofdgroepen pathogene micro-organismen

A

Bacteriën
Virussen
Protozoën
Prionen
Gisten en schimmels
Helminthen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke bacteriën zijn penicilline gevoelig?

A

Grampositieve bacteriën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn sporen en waarom zijn deze gevaarlijk?

A

Sommige bacteriën vormen een sterk omhulsel en gaan in een winterslaap als hun omstandigheden niet optimaal zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Op welke twee manieren kunnen gisten en schimmels je ziek maken?

A

Mycose: ziek van de infectie

Myco-toxicose: ziek door de toxische stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke drie groepen helminthen zijn er?

A

Lintwormen

Zuigwormen

Rondwormen (oxyuren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is faagtherapie?

A

Behandeling met bacteriofagen. speciale virussen die ingezet kunnen worden bij bestrijding van virussen. Zij maken bacteriën kapot als ze zich vermeerderen.

17
Q

Welke wormen komen vooral voor bij kinderen?

A

Rondwormen (oxyuren)

18
Q

Primaire preventie

A

Het voorkómen dat nieuwe gevallen van een ziekte (en sterfte) optreden door het wegnemen van de oorzaken

19
Q

Secundaire preventie

A

Opsporen van een ziekte of een risicofactor van een ziekte voordat de ‘patiënt’ zich van de ziekte bewust is, gevolgd door adequate behandeling

20
Q

Tertiaire preventie

A

Voorkomen van complicaties en ziekteverergering bij patiënten

21
Q

Hoe kunnen bacteriën muteren?

A

In het cytoplasma bevinden zich plasmiden, dit zijn stukjes DNA die tussen bacteriën onderling kunnen worden uitgewisseld, hierdoor kunnen ze van eigenschappen veranderen

22
Q

Kenmerken bacteriën

Eencellig/ meercellig
Wel/ geen celkern
Wel/ geen celwand
Aeroob of anaeroob
Wel/ geen eigen stofwisseling
Wel/ geen deling

A

Eencellig

Geen celkern

Wel een celwand

Aeroob of anaeroob

Eigen stofwisseling, deling

23
Q

Op welke twee manieren kunnen bacteriën je ziek maken?

A

Door de infectie zelf

Door het uitscheiden van toxinen

24
Q

Hoe kan je een bacterie aantonen?

A

Microscopisch

Kweken op een voedingsbodem

Serologisch onderzoek

25
Benoem welke vormen de volgende bacteriën hebben: Bacillen Kokken Spirocheten Spirillen Vibronen
Staafvormige bacteriën (bacillen) Bolvormige bacteriën (kokken) Kurkentrekker (spirocheten) Spiraal (spirillen) Komma (vibronen)
26
Kenmerken virussen
Geen cel, bestaat uit DNA Niet levend, gastheer afhankelijk Intracellulaire parasiet
27
Hoe kan je een virus aantonen?
Niet te zien onder een microscoop Serologisch onderzoek
28
Beschrijf het werkingsmechanisme van een virus
Koppelt zich aan een cel en injecteert daarin zijn eigen RNA of DNA Maakt gebruik van organellen van de gastheercel om zo te vermeerderen Veranderen DNA van gastheerellen of schakelen dit uit
29
Kenmerken protozoën Eencellig/ meercellig Wel/ geen celkern
Eencellig Celkern
30
Wanneer noem je een protozoa een parasiet? Benoem een voorbeeld
Op het moment dat de protozoa gebruik maakt van twee soorten gastheren: mens en dier Toxoplasmose
31
Kenmerken gist Eencellig/ meercellig Wel/ geen celkern
Eencellig Celkern Schimmeldraden Facultatief pathogeen
32
Kenmerken schimmel Eencellig/ meercellig Wel/ geen celkern
Meercellig Celkern Schimmeldraden Facultatief pathogeen
33
Kenmerken prionen
Infectieuze eiwitten met abnormale vorm Veranderen lichaamseigen eiwitten
34
Welk micro-organismen wordt niet afgebroken door een autoclaaf?
Prionen
35
Benoem 2 pathogene insecten
Hoofdluis en schaamluis
36
Benoem 2 pathogene spinnen
Schurftmijt en teken
37
Belangrijke factor die van invloed is op het ontstaan van een infectie
Er moet een goed evenwicht zijn tussen de virulentie van het micro-organisme en de weerstand van de patiënt
38
Benoem waar de gevoeligheid van de gastheer voor een infectie van afhankelijk is (4)
Omgevingsfactoren, stress, voedingstoestand, roken, medicijngebruik, leeftijd Beschadiging van huid of slijmvliezen Ingrepen waarbij commensalen op een andere plaats worden gebracht Immunisatie van de gastheer