Oefentraining extra Flashcards

1
Q

kwadrant van bekrachtigers

welke horen bij positieve bekrachtiging van sociale aard?

A

aanleren van ander gedrag
DRI/DRO/DRA
antecedente controle
non-contingente reinforcement
functionele communicatie training (DRC)

time out
extinctie
tekensysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

kwadrant van bekrachtigers

welke horen bij positieve bekrachtiging van niet-sociale aard?

A

aanleren van ander gedrag
DRI/DRO/DRA
antecedente controle
non-contingente reinforcement
functionele communicatie training (DRC)

extinctie
responsblocking
negatieve oefening
positieve oefening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

kwadrant van bekrachtigers

welke horen bij negatieve bekrachtiging van sociale aard?

A

aanleren van ander gedrag
DRI/DRO/DRA
antecedente controle
non-contingente reinforcement
functionele communicatie training (DRC)

extinctie
fading
desentisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

kwadrant van bekrachtigers

welke horen bij negatieve bekrachtiging van niet-sociale aard?

A

aanleren van ander gedrag
DRI/DRO/DRA
antecedente controle
non-contingente reinforcement
functionele communicatie training (DRC)

extinctie
relaxatietraining
desensitisatie
flooding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

extinctie

A

de bekrachtiger die het gedrag in stand houdt, volgt niet meer op het gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

desentisatie

A

stapsgewijs confronteren met angstopwekkende stimulus waarbij toenadering tot de stimulus wordt bekrachtigt. In stapjes bouw je de angst af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

flooding

A

confrontatie met de angstopwekkende stimulus, zonder opbouw (meteen de grote groep in)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

responsblocking

A

fysiek onmogelijk maken van probleemgedrag zoals bekachtiging niet kan volgen en het gedrag afneemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

negatieve oefening

A

probleemgedrag laten herhalen als ‘straf’ zodat verzadiging optreedt. (1x klappen  60x moeten klappen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

positieve oefening

A

wanneer een kind een ongewenst gedrag vertoond, moet het kind de gewenste vorm van het gedrag herhalen. (Verkeerd de trap af  10x correct op en neer)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

strategietraining

instructieprincipes (6)

A

o A.1.1 oriënteren en bieden van een model
o A.1.2 oefening en herhaling
o A.1.3 verkorten van procedures/strategieën
o A.1.4 leren zelf te controleren
o A.1.5 versnellen
o A.1.6 leren onderkennen wanneer te gebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

strategietraining - instructieprincipes
geef van elk instructieprincipe een praktisch voorbeeld
A.1.1 oriënteren en bieden van een model
A.1.2 oefening en herhaling
A.1.3 verkorten van procedures/strategieën
A.1.4 leren zelf te controleren
A.1.5 versnellen
A.1.6 leren onderkennen wanneer te gebruiken

A

Oriënteren en bieden van een leerinhoud: kijken wat het kind al kan en voorkennis ophalen.

Oefening en herhaling: heel veel oefenen en herhalen, hierbij is het vooral belangrijk goede feedback te geven

Verkorten van procedures/strategieën: wat je net hebt gedaan verkorten, bijv. stappen samenvoegen, efficiënter maken of een visueel stappenplan weglaten

Leren zelf te controleren: kijken of het kind na de tijd zelf goed kan zeggen of het goed is gegaan

Versnellen: stimulus korter laten zien of het verkorten van de responstijd. Versnellen zorgt voor automatisering van de vaardigheid

Leren onderkennen wanneer te gebruiken: bespreken wanneer de vaardigheid nodig is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Zelfmanagement: zelfinstructie d.m.v. modeling

WAT (4 stappen)

A
  1. Wat moet ik doen?
  2. Hoe moet ik het doen?
  3. Ik doe mijn werk?
  4. Ik kijk mijn werk na!
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Zelfmanagement: zelfinstructie d.m.v. modeling

HOE (vijf fasen van modeling)

A
  1. Voordoen: cognitive modeling
  2. Meedoen: overt, external guidance
  3. Alleen doen, hardop: overt, self-guidance
  4. Alleen doen, fluisterend: fades overt self guidance
  5. Alleen doen, stil: covert self-instruction
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Zelfmanagement: zelfmonitoring d.m.v. SMA/SMP

SMA: self monitoring attention (tijdens de taak)
SMP: self monitoring productivity (tijdens of na de taak)

leg uit hoe het schema van de fases/baseline eruit ziet + wat de inhoud is

A
  1. Baseline 1 (moet stabiel zijn)
  2. Uitleg
  3. Interventie (reactiviteit)
  4. Fade 1: piepjes weg
  5. Fade 2: registratieformulier weg
  6. Baseline 2
     Bij SMA is dit observeren, net als in B1
     Bij SMP is dit meten, net als in B1
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

CGT fasen van Stallard
wat houden alle fasen in?

  1. Psycho-educatie
  2. Bewustwording
  3. Vaardigheden ontwikkelen
  4. Consolidatie
  5. Terugval preventie
A
  1. Psycho-educatie
    * Focus op betrokkenheid en relatie
    * Basis CGT-model wordt uitgelegd
    * De actieve rollen van het kind en ouders worden benadrukt
  2. Bewustwording
    * Zelfmonitoring: dagboeken
    * Monitoring geeft het kind inzicht in eigen cognities, emoties en gedrag en de relatie hiertussen
  3. Vaardigheden ontwikkelen
    * Ontwikkelen van vaardigheden om disfunctionele cognities tegen te gaan, onplezierige emoties aan te kunnen en onbehulpzaam gedrag te veranderen
    * Nieuw, meer adaptief gedrag kan ontwikkeld worden waarbij probleemoplossende, sociale en persoonlijk effectieve vaardigheden worden benadrukt
  4. Consolidatie
    * De nieuwe cognitieve, emotionele en gedragsvaardigheden worden geïntegreerd in het dagelijkse leven van het kind
    * Deze worden geoefend bij het kind thuis, op school en andere sociale omgevingen
  5. Terugval preventie
    * Reflectie op de aspecten van de interventie die het meest behulpzaam waren
    * Voorbereiden op mogelijke terugval en het ontwikkelen van een noodplan wanneer problemen opnieuw tevoorschijn komen
17
Q

denkfouten

zwart-wit denken

A

alles of niets

18
Q

denkfouten

catastroferen

A

een doemscenario in je hoofd nemen

19
Q

denkfouten

labelen

A

negatief alomvattend oordeel gevleid

20
Q

denkfouten

gedachten lezen

A

gedachten van andere negatief invullen

21
Q

denkfouten

oververantwoordelijkheid

A

mijn schuld

22
Q

denkfouten

selectief abstraheren

A

aandacht wordt uitsluitend gericht op de negatieve details van een gebeurtenis of persoon waardoor de gehele gebeurtenis/persoon negatief beoordeeld wordt.

23
Q

denkfouten

negatief denken

A

neutrale of positieve gebeurtenissen worden negatief geïnterpreteerd.

24
Q

ouderbegeleiding

welke twee interventies vallen onder opvoedingsondersteuning?

A

Praten met kinderen
Pittige jaren

25
Q

bij welke interventie van ouderbegeleiding wordt ingezet op relatiebevordering?

A

Praten met kinderen

de rest van de interventies richten zich op gedragsbeïnvloeding

26
Q

denken + doen = durven

A

Kind is 8-18 jaar oud met angst
De basis is cognitieve gedragstherapie  gedragsbeïnvloeding
De ouderbegeleiding vindt plaats wanneer het kind in behandeling is

27
Q

Praten met kinderen

A

Kind is 10 jaar of ouder met licht probleemgedrag
De basis is communicatie, overleg, begrip  relatiebevordering
Ouderbegeleiding vindt plaats n.a.v. de vraag van ouders: dit is dus een vorm van opvoedondersteuning.

28
Q

ACTief opvoeden

A

Voor vastgelopen ouders
Dit is therapeutische ouderbegeleiding  ACT als 3e generatie gedragstherapie = gedragsbeïnvloeding
Ouderbegeleiding als het kind al in behandeling is.

29
Q

Pittige jaren

A

Ouders van kinderen tussen de 3-8 jaar oud met ernstig probleemgedrag
Gedragstherpaie en leertheorie  gedragsbeïnvloeding
Ouderbegeleiding n.a.v. de vraag van ouders: dit is dus opvoedondersteuning