oefeningen cardiovasc Flashcards

1
Q

Waaruit kan geen bloed worden afgenomen bij een patiënt?

A

lymfevat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het belangrijkste plasmaproteïne, dat nodig is voor de handhaving van de colloïd-osmotische druk van het plasma?

A

albumine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is colloid osmotische druk

A

drukverschil dat tussen twee eiwitoplossingen (binnen- en buiten het bloedvat) ontstaat door osmose.

albumine houdt deze in stand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Voor hoeveel volumeprocent bestaat bloed uit plasma?

A

46-63 volumeprocent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Plasma en interstitiële vloeistof vormen het grootste deel van het volume aan ________ inhet lichaam.

A

extracellulaire vloeistof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het voornaamste verschil tussen plasma en serum?

A

plasma heeft stollingseiwitten en serum niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

waar komen bij volwassenen stamcellen voor productie rode/witte bloedcellen vandaan

A

rode beenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

gemiddelde levensduur erythrocyt

A

4 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

) Wat is de juiste rangschikking van meest talrijke naar minst talrijke cellen in het bloed vaneen normaal gezonde persoon?

A

Erytrocyten, trombocyten, neutrofielen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe noemen we het percentage van vol bloed dat wordt ingenomen door cellulaireelementen

A

hematocriet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

rood kleuren van urine door afbraak grote aantallen erythrocyten

A

hemoglobinurie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

waardoor wordt de erythrocytenproductie gestimuleerd en waar wordt dit gedaan

A

EPO
nier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat gebeurt er als een onrijpe erythrocyt rijpt tot een erythrocyt die in het bloed komt

A

Ze stoten hun kern en de meeste van hun organellen af.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

naam verminderd vermogen voor zuurstofbinding erythrocyten

A

anemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is de naam van het afbraakproduct dat de lever produceert uit de heammolecuul

A

bilirubine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wanneer wordt EPO uitgescheiden?

A

als het zuurstofgehalte in het bloed daalt

17
Q

naam onrijp erythrocyt in de circulatie

A

reticulocyten

18
Q

Welke aandoening ontstaat door abnormaal hoge bilirubineconcentraties in hetbloedplasma?

19
Q

In de maag wordt een stofje geproduceerd dat nodig is voor de opname vanvitamine B12 in het laatste gedeelte van de dunne darm. Wat is de naam van dit stofje?

A

intrinsieke factor

20
Q

Een hemoglobinemolecuul bevat

A

Vier proteïneketens, vier haemgroepen en vier ijzerionen.

21
Q

Wanneer wordt erytropoëtine het meest waarschijnlijk afgescheiden?

A

bij anemie

22
Q

voordeel ontbreken mitochondria in erythrocyten

A

alle zuurstof die erythrocyt opneemt wordt afgegeven aan weefsels

23
Q

Wat gebeurt er met de hemoglobinemoleculen van erytrocyten tijdens de passage door deweefsels?

A

Hemoglobine bindt kooldioxide en geeft de eraan gebonden zuurstof af.

24
Q

Waardoor wordt iemands bloedgroep bepaald?

A

Door de aan- of afwezigheid van specifieke oppervlakteantigenen op hetplasmamembraan

25
Waar zijn agglutinogenen van verschillende bloedgroepen voorbeelden van?
oppervlakteantigenen
26
Wat zijn agglutininen?
Antilichamen die oppervlakteantigenen aanvallen op erytrocyten van een nietlichaamseigen bloedgroep
27
Een persoon met bloedgroep AB heef
Agglutinogeen A en agglutinogeen B op de erytrocyten
28
Wat is een agranulocyt?
monocyt
29
minst talrijke witte bloedcel in circulatie
basofielen
30
meest talrijke leukocyt in circulatie
neutrofiel
31
eigenschap die leukocyten in staat stelt om door epitheelcellen van capilairwand te gaan
diapedese
32
waaruit bestaat pus
C) Dode neutrofielen, dode bacteriën en afgestorven cellen van het geïnfecteerde weefsel.
33
wat doen neutrofielen
bestrijden bacteriële infecties
34
meest actieve fagocyterende leukocyten (eerste op plaats van verwonding)
neutrofielen
35
trombocytopenie
tekort aan trombocyten
36
circulatieduur trombocyten
9-12 dagen
37
naam bloedstolsel dat gehecht is aan wand van bloedvat
trombus
38
naam van een vrij in de circulate bewegend stolsel/luchtbel/vetbolletje
embolus