O&O College 8 Flashcards

1
Q

g, general intelligence

A

theorie die ervan uitgaat dat er 1 factor is voor intelligentie, geldt voor elke eigenschap die een persoon bezit
gaat dus om algemene intelligentie
bijv. iemand kan NIET slecht zijn in iets en dan heel goed in iets anders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

theorie met 2 typen intelligentie

A

intelligentie bestaat uit vloeibare intelligentie en gekristalliseerde intelligentie
gekristalliseerde intelligentie vindt je hele leven plaats en begint vroeg
vloeibare intelligentie bereikt zijn piek rond je 20e en gaat vanaf daar alleen maar naar beneden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

vloeibare intelligentie

A

werkgeheugen, problemen on the spot kunnen oplossen, nadenken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

gekristalliseerde intelligentie

A

feitelijke kennis over de wereld

bijv. woordbetekenissen, rekenkundige kennis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

(7) primaire mentale capaciteiten

A

menselijke intelligentie bestaat uit 7 primaire mentale capaciteiten:

  1. woord vloeiendheid
  2. verbale betekenis
  3. redenering
  4. spatiële visualisatie
  5. tellen
  6. werkgeheugen
  7. perceptuele snelheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Carroll’s 3 lagen theorie van intelligentie

A

gebaseerd op de processen (welke werken beter en welke niet?)

  1. bovenste laag: general intelligence
  2. soorten intelligentie
  3. soorten processen die bij elke soort intelligentie horen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

8 soorten intelligentie uit Carroll’s 3 lagen theorie

A
  1. vloeibare intelligentie
  2. gekristalliseerde intelligentie
  3. algemeen geheugen en leren
  4. brede visuele perceptie
  5. brede auditieve perceptie
  6. brede retrieval mogelijkheid
  7. brede cognitieve snelheid
  8. verwerkingssnelheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wechsler Intelligence Scale for Children (WISC)

A

meest gebruikte test voor kinderen rond de 6, om intelligentie te testen (komt overeen met de drie-lagen theorie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

IQ intelligentie quotiënt

A

kwantitieve meeteenheid voor het meten van IQ
gemiddelde = 100
standaarddev. = 15

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

normaal verdeling

A

alle observaties zijn normaal verdeeld. er liggen veel scores in het midden en weinig scores aan de buitenkant
95% valt tussen -2sd en +2sd
68% valt tussen -1sd en +1sd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

zelf-discipline

A

mogelijkheid om acties te remmen, regels op te volgen en impulsieve reacties te vermijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

genen-omgeving relaties bevatten 3 soorten effecten

A
  1. passieve effecten
  2. evocatieve effecten
  3. actieve effecten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

passieve effecten

A

je krijgt bepaalde genen mee en deze komen tot uiting in jouw persoonlijkheid, zitten in je biologische omgeving
bijv. je hebt van je ouders genen gekregen zodat je erg van lezen houdt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

evocatieve effecten

A

je beïnvloedt andermans gedrag

bijv. als je heel veel van lezen houdt, zullen je ouders je meer gaan voorlezen dan wanneer je niet van lezen houdt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

actieve effecten

A

zelf actief je omgeving opzoeken zodat je jouw genotype tot uiting kan laten komen
bijv. naar de bibliotheek gaan om daar lekker te kunnen lezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

2 soorten familieomgevingen

A
  • shared environments

- non-shared environments

17
Q

Flynn effect

A

consistente verhoging van IQ scores gedurende de afgelopen 80 jaar in verschillende landen

18
Q

Gardner’s multiple intelligence theory

A

mensen hebben minstens 8 soorten intelligentie:

  1. taalkundige intelligentie
  2. logisch-wiskundige intelligentie
  3. spatiële intelligentie
  4. muzikale intelligentie
  5. naturalistische intelligentie
  6. lichamelijke intelligentie
  7. intrapersoonlijke intelligentie
  8. interpersoonlijke intelligentie
19
Q

taalkundige intelligentie

A

taal, betekenissen

20
Q

logisch-wiskundige intelligentie

A

objecten, symbolen in de wiskunde

21
Q

spatiële intelligentie

A

info uit de visuele wereld juist ontvangen, ruimtelijk inzicht

22
Q

muzikale intelligentie

A

muziek, tonen

23
Q

naturalistische intelligentie

A

dieren, natuur, planten

24
Q

lichamelijke intelligentie

A

eigen lichaam

25
Q

intrapersoonlijke intelligentie

A

eigen gevoelens opvangen en eigen gedrag verklaren

26
Q

interpersoonlijke intelligentie

A

verschillende stemmingen, temperamenten, motivaties en intenties van anderen onderscheiden en hierop reageren

27
Q

Sternberg’s theorie van succesvolle intelligentie

A

theorie gebaseerd op de mogelijkheid tot succesvolle gebeurtenissen creëren in je leven totdat je intelligent bent
er bestaan 3 soorten intelligentie
- analytisch
- praktisch
- creatief
intelligentie wordt door hem gezien als een mogelijkheid om succesvol te worden in het leven

28
Q

Chall’s 5 stages van lees ontwikkeling

A
  1. fonemisch bewustzijn
  2. fonologische opname skills
  3. vloeiend simpele boeken lezen
  4. complexe, nieuwe informatie uit tekst halen
  5. verschillende perspectieven kunnen begrijpen
29
Q

fonemisch bewustzijn

A

geluiden samenvoegen tot woorden

30
Q

fonologische opname skills

A

mogelijkheid om letters te vertalen in geluiden en om deze geluiden in te blenden in woorden

31
Q

visueel gebaseerde ontvanging

A

van een visuele vorm van een woord de betekenis kunnen afleiden

32
Q

strategie-keuze proces

A

procedure waarbij je alternatieve manieren zoekt om een probleem op te lossen

33
Q

mentaal model

A

cognitieve processen die gebruikt worden om een situatie of volgorde van gebeurtenissen te representeren

34
Q

begrip monitoring

A

proces waarbij je bijhoudt wat je van de verbale tekst of beschrijving begrijpt

35
Q

dyslexie

A

niet goed zijn in lezen en schrijven ondanks dat je een normale intelligentie hebt