O&O College 2 Flashcards
genome
complete set van genen bij elk organisme
genotype
genetisch materiaal van een individu dat wordt ge-erft
fenotype
observeerbare expressies van het genotype, lichamelijk en gedragsmatig
chromosomen
moleculen van het DNA die genetische informatie bevatten. DNA bestaat uit 2 strengen met informatie over hoe een mens wordt gevormd en functioneert
genen
selectie van chromosomen die de basis zijn voor de erfelijkheid in alle levende wezens
proteïne
informatie van het DNA, dragen de informatie over, bevatten dus zelf geen informatie
mutaties
permanente veranderingen in het DNA door random gebeurtenissen of omgevingsfactoren. vaak is dit een negatieve verandering
random assortment
chromosomen worden random aan elkaar gekoppeld, het wisselen van 23 chromosoomparen, wordt door kans bepaald
crossing over
delen van het DNA worden tussen 2 chromosomen uitgewisseld, zorgt voor verschillen tussen volwassenen
5 relaties tussen genotype, fenotype en omgeving
- genotype ouder –> genotype kind
- genotype kind –> fenotype kind
- omgeving kind –> fenotype kind
- fenotype kind –> omgeving kind
- omgeving kind –> genotype kind
pijl 1: genotype ouder –> genotype kind
je krijgt genen van je ouders mee die dan ook jouw eigen genen worden. dit zorgt ervoor dat jij bepaalde eigenschappen hebt die je ouders ook hebben.
bijv. goed kunnen koken erven van je ouders
pijl 2: genotype kind –> fenotype kind
doordat je genetische informatie hebt meegekregen van je ouders, zal je ook op hen lijken qua uiterlijk, vaardigheden en observeerbare eigenschappen
bijv. veel koekjes bakken, helpen met koken
pijl 3: omgeving kind –> fenotype kind
doordat je omgeving je zal stimuleren om iets te doen, zal je je zelf ook zo gaan gedragen en komt dit tot uiting in je observeerbare eigenschappen
bijv. veel kookboeken thuis hebben, 1 avond per week thuis moeten koken, bij verschillende restaurants eten
pijl 4: fenotype kind –> omgeving kind
zelf heb je ook weer invloed op je omgeving en zoek je de omgeving op die bij je fenotype past
bijv. zelf op kookles willen, naar de markt ipv de supermarkt
pijl 5: omgeving kind –> genotype kind
je genexpressie kan veranderen naarmate je meer in een bepaalde omgeving bent
bijv. veranderde genexpressie door veel bezig zijn met koken
sekse chromosomen
chromosomen X en Y bepalen het geslacht van het kind. de moeder brengt altijd de X en de vader de X of de Y. bij XX is het een meisje en bij XY is het een jongetje. de vader bepaalt dus welk geslacht het kind zal worden
endofenotypen
intermitterende fenotypes, inclusief van het brein, die niet openlijk gedrag laten zien
regulator genen
genen die de activiteit van andere genen reguleren(hebben de leiding)
allelen
2 of meer verschillende vormen van een gen
dominant allel
allel die altijd tot uiting komt als een persoon 1 of meer van dit gen heeft (bijv. Rr of rR)
recessief allel
allel die alleen tot uiting komt wanneer er 2 van deze genen zijn (bijv. RR of rr)