O&O College 3 Flashcards
sensatie
informatie uit de omgeving komt bij de sensorische receptoren aan in de sensorische organen en wordt daarna doorgestuurd naar het brein
perceptie
proces van organiseren en interpreteren van sensorische informatie
perceptuele constantie
perceptie van objecten dat ze constant blijven in grootte, scherpheid, kleur, vorm etc.
grootte constantie
de grootte van een object blijft constant over situaties
preferential-looking-technique
liever willen kijken naar een bepaald object. vaak omdat deze nieuw is of meer visueel interessante informatie bevat. je kunt op deze manier visuele aandacht bestuderen
habituatie
reactie van een kind wordt minder op een herhaalde (zelfde) stimulus
contrast gevoeligheid
de mogelijkheid om verschillen te zien in licht en donkere gebieden van een visueel patroon
object segregatie
onderscheiden van objecten. je kunt begrijpen dat iets uit verschillende objecten bestaat en ziet dat het niet 1 object is
optische expansie
dingen die dichterbij komen, worden groter in je gezicht
binoculaire ongelijkheid
verschil tussen de netvlies afbeeldingen van een object in elk oog. er worden daardoor 2 licht verschillende afbeeldingen doorgestuurd naar het brein
sereopsis
proces waarbij de visuele cortex de verschillende binoculaire signalen samenvoegt, waardoor perceptie van diepte mogelijk is
monoculaire diepte cues
perceptuele cues van diepte die kunnen worden ontvangen door alleen 1 oog
pictorial cues
eigenlijk hetzelfde als monoculaire diepte cues om diepte in een afbeelding in te schatten
auditorische localisatie
perceptie van locatie in de ruimte van een geluidsbron. je kunt op deze manier inschatten van welke locatie een geluidsbron komt
violation of expectancy
er gebeurde iets anders dan wat er verwacht werd wat er zou gebeuren
gemeenschappelijke beweging
dingen bewegen tegelijk
intermodale perceptie
de combinatie van informatie van 2 of meer sensorische systemen, welke dus geïnterpreteerd worden als 1 gehele stimulus
bijv. een blij gezicht koppelen aan een blije stem
het experiment van Gibson met de baby’s met speentjes met nopjes erop hoort hierbij
perceptuele vernauwing
de ontwikkelende veranderingen waar de ervaring het perceptuele systeem verfijnd
bijv. kinderen van een jonge leeftijd kunnen beter hele kleine verschillen in muziek horen dan oudere kinderen, omdat deze kinderen al hun geluid zo getraind hebben dat ze meer focussen op hun eigen geluid ipv de verschillen met andere geluiden
reflexen
aangeboren, gefixeerde patronen van actie die opkomen in reactie op een stimulus
stepping reflex
neonataal reflex waarbij kinderen eerst hun ene been en dan hun andere been optillen, als een soort lopend patroon
pre-reaching movements
bewegingen die komen net voordat er doelgerichte beweging mogelijk is
bijv. heel onhandig zwaaien of grijpen naar een object om het te willen vastgrijpen maar dat kunnen de baby’s dus nog niet
self-locomotion
mogelijkheid om zelf te bewegen rondom een omgeving
schaal-errors
mislukte integratie van perceptie en actie
bijv. een jongetje kan niet goed inschatten dat hij niet in een klein miniatuur-autootje kan stappen omdat deze veel te klein daarvoor is
perceptueel leren
leren door middel van inspectie of exploratie
affordances
wat je met een object precies kunt doen
bijv. een glas water kunnen laten omgooien of een klein object wel kunnen optillen en een groot object niet
differentiatie
bepaalde relaties blijven constant over verschillende situaties
bijv. een persoon praat altijd vriendelijk wanneer deze persoon ook blij is
statistisch leren
leren door middel van het berekenen van de kansen op gebeurtenissen die nog moeten volgen. je gebruikt logica om hierover na te denken
bijv. als heel vaak in een spel de kleur blauw voorbij is gekomen, dan zal het kind waarschijnlijk zeggen dat de kans dat de blauwe bal nog een keer komt groter is, naar aanleiding van ervaringen uit het verleden
klassiek conditioneren
een neutrale stimulus associëren met een stimulus die altijd tegelijkertijd komt met een specifieke reflexieve respons
bijv. het onderzoek van de honden van Pavlov met de bel en het eten
instrumentele/operante conditoneren
leren van de gevolgen van je eigen gedrag. hieraan zit een positieve versterking (een beloning) of een negatieve versterking (een straf) aan verbonden
observationeel leren/imitatie
leren door kijken naar wat anderen doen en vervolgens dit gedrag zelf imiteren/nadoen
rationeel leren
leren door rationeel/logisch nadenken na eerdere ervaringen om te voorspellen wat er gebeurt in de toekomst
actief leren
leren door te interacteren met de wereld, dus echt zelf actie verrichten om te leren
passief leren
objecten en gebeurtenissen observeren en hiervan leren
object permanentie
de realisatie dat een object dat uit beeld is verdwijnen wel gewoon blijft bestaan
theory of mind
het besef dat andere mensen ook ideeën en overtuigingen over iets hebben
bijv. een klein kind kan zich nog niet verplaatsen in de gedachte dat iemand anders een andere gedachte schijnt te hebben dan het kind zelf. Max met de chocoladereep als voorbeeld
false-blief problem
experiment om de theory of mind de bewijzen