O&O College 7 Flashcards
Piaget’s theory van cognitieve ontwikkeling met 4 stadia
cognitieve ontwikkeling vindt plaats in een sequentie van 4 stages:
- sensorimotorisch
- pre-operationeel
- concreet operationeel
- formeel operationeel
worden geconstrueerd door de begrippen assimilatie, accommodatie en equilibrium
assimilatie
nieuwe info wordt verwerkt aan de hand van informatie die er al was
accommodatie
huidige overtuigingen worden aangepast als reactie op nieuwe ervaringen
equilibrium
assimilatie en accommodatie worden in evenwicht gehouden
constructivisme & constructivist approach
actief kind, we proberen als een wetenschapper de wereld te ontdekken door onze eigen wereld te construeren door ervaringen
2 basisfuncties die samengaan met cognitieve groei
- adaptie
2. organisatie
sensorisch-motorische fase (+ welke 3 begrippen?)
0-2 gebruik van motorische vaardigheden om de wereld om je heen te onderzoeken - object permanentie - A-niet-B-error - uitgestelde imitatie
object permanentie
> 8 maanden
objecten blijven nog steeds bestaan, ook al gaan ze weg uit beeld
A-niet-B-error
8-12 maanden
de neiging van kinderen om naar een verstopt object te zoeken op de plek waar ze het object heel vaak verstopt hebben zien gaan, i.p.v. op de plek waar ze hebben gezien dat het nu verstopt ligt
bijv. Lara ziet 5x achter elkaar dat een speeltje onder het rechter doekje wordt gelegd. daarna ziet ze 1x dat het speeltje onder het linker doekje wordt gelegd. vervolgens grijpt ze naar het rechter doekje, ook al heeft ze gezien dat het speeltje onder het linker doekje werd gelegd
uitgestelde imitatie
18-24 maanden
herhaling van andermans gedrag op een relatief later tijdstip dan wanneer het heeft plaatsgevonden
bijv. een kind ziet de moeder zichzelf opmaken en doet dit een paar uur later na
pre-operationele fase (+ welke 4 begrippen?)
2-7 ervaringen omzetten in taal, mentale verbeeldingen en symbolische gedachtes - symbolische representatie - egocentrisme - centratie - conservatieconcept
symbolische representatie
een bepaald object gebruiken om een ander object mee aan te duiden
bijv. een banaan gebruiken als een telefoon
egocentrisme
kinderen kunnen alleen de wereld zien vanuit hun eigen oogpunt, en kunnen zich niet verplaatsen in het perspectief van een ander iemand
bijv. aan een kind vragen of iemand anders ook de pop vanaf een bepaalde positie kan zien en dat het kind dan ja zegt
centratie
kinderen focussen zich compleet op 1 opvallend aspect van een object of gebeurtenis
conservatieconcept
het veranderen van het uiterlijk hoeft niet perse een verandering aan te brengen in de eigenschappen
bijv. het overgieten van een vloeistof in een breed, klein glas vanuit een dun, lang glas
concreet operationele fase
7-12
logisch redeneren over concrete objecten en gebeurtenissen
moeite met hypothetische gebeurtenissen en abstract redeneren
formeel operationele fase
> 12
kunnen nadenken zowel over abstracte als over concrete situaties, eigen overtuigingen op de proef stellen en andere perspectieven kunnen begrijpen
(niet iedereen bereikt dit stadium!)
kritiek op Piaget’s theory van cognitieve ontwikkeling
- stadia zijn minder disconitu en vast dan Piaget dacht
- jonge kinderen kunnen cognitief meer dan voorspeld is
- de rol van de sociale omgeving wordt onderschat