O&O College 5 Flashcards
emoties
neurale en fysieke reacties op de omgeving. subjectieve gevoelens, cognities en gevoelens komen hier ook bij kijken, vaak ook een drang om actie te ondernemen dus de componenten: 1. hersenactiviteit 2. fysiologische reactie 3. subjectieve gevoelens 4. emotionele uitdrukking 5. motivatie
2 theorieën over emoties
- discrete emoties theorie
2. functionalistisch perspectief op emoties
discrete emoties theorie
emoties worden gezien als aangeboren en discreet van een eerder leven (zijn puur lichamelijke reacties). elke emotie heeft een specifieke set van gezichtelijke en lichamelijke reacties
functionalistisch perspectief op emoties
emoties hebben een doel, zijn doelgericht. emoties zijn nodig om een actie te promoten om daarmee een bepaald doel te halen
sociale lach
beginnen bij 6-7 weken
lachjes van baby’s richting andere mensen, gericht op de sociale omgeving.
zelf-bewuste emoties
emoties zoals spijt, schaamte, schuld en trots, gerelateerd aan de manier waarop we over onszelf en ons bewustzijn van anderen denken
sociale referentie
gebruik van een ouder of verzorger zijn gezichtelijke expressie om te zien hoe we zelf zouden moeten reageren. eigenlijk een soort vergelijking maken om ons eigen gedrag te sturen
emotionele intelligentie
de mogelijkheid om een cognitief proces informatie van emoties te gebruiken om onze gedachten en gedrag te sturen
kan gemeten worden met de Trait Emotional Intelligence Questionnaire
display rules
sociale normen in hoeverre je emoties moet tonen (hoeveel, welke, wanneer?), vaak bepaalt door de sociale groep
emotieregulatie
reguleren van emoties, door middel van bewuste en onbewuste processen die emotionele ervaringen en uitingen reguleren
op jonge leeftijd: door anderen of met behulp van anderen gedaan
latere leeftijd: meer interne emotieregulatie, zelfstandig
co-regulatie
samen reguleren van emoties, waarbij de verzorger de comfort en afleiding biedt op het moment dat het kind stress of paniek ervaart
zelf-geruststellend gedrag
herhaalde acties uitvoeren die ervoor zorgen dat de stress onderdrukt wordt
bijv. duimen, handen samen wrijven
zelf-afleiding
wegkijken van stimuli om je arousal te verminderen, kan ook een activiteit zijn om jezelf af te leiden
bijv. gewoon het hoofd wegdraaien, gamen of Netflixen
sociale competentie
mogelijkheid om persoonlijke doelen te behalen in sociale interacties waarbij je wel positieve relaties met anderen behoudt
temperament
individuele verschillen in emoties, activiteit level en aandacht die worden getoond in verschillende contexten
stabiele reactie over verschillende situaties, genetisch bepaald en blijft gedurende het leven vaak hetzelfde
goodness of fit
de mate waarin iemand zijn temperament past bij de sociale omgeving
een temperament kan bijv. teveel of te weinig zijn in een bepaalde context
differential susceptibility
de verschillende maten waarin mensen op een bepaalde manier reageren en opbloeien óf lijden
een positieve omgeving kan er bijv. voor zorgen dat een student met een bepaald temperament opbloeit
maar een negatieve omgeving kan er bijv. voor zorgen dat een student met een bepaald temperament gaat lijden onder deze omgeving
- orchideeën: positief = bloeien, negatief = lijden
- paardenbloemen: positief & negatief = bloeien
Piaget’s theory van moreel redeneren
kinderen leren moreel redeneren door interacties met andere kinderen van dezelfde leeftijd, niet perse met volwassenen
verschillende stages van moreel redeneren:
1. heteronome moraliteit: < 7
uitkomst > intentie
regels zijn onveranderlijk, gevolgen zijn het belangrijkst (goede of slechte gevolgen?), kijken niet naar de reden voor bepaalde acties
- transitionele periode: 7-10
meer interactie met leeftijdsgenoten, realisatie dat regels wél veranderlijk zijn - autonome moraliteit: 11-12
intentie > uitkomst
luisteren niet meer blindelings naar ouders, eerlijkheid en gelijkheid is het belangrijkst, gaan wel kijken naar redenen achter bepaalde acties
heteronome moraliteit
< 7
uitkomst > intentie
regels zijn onveranderlijk, gevolgen zijn het belangrijkst (goede of slechte gevolgen?), kijken niet naar de reden voor bepaalde acties
transitionele moraliteit
7-10
meer interactie met leeftijdsgenoten, realisatie dat regels wél veranderlijk zijn