O&O College 1 Flashcards

1
Q

epigenese

A

verschijning van nieuwe structuren en functies door de ontwikkeling heen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

gameet

A

halve cel, bestaat uit 23 chromosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

celdeling

A

mitose, normale celdeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

mitose

A

normale celdeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

conceptie

A

samensmelting van ei van moeder met spermacel van vader, samensmelting van 2 gameten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

celmigratie

A

cellen verplaatsen zich binnen het embryo, gaan naar hun eigen bestemming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

celdifferentiatie

A

cellen krijgen hun specifieke functie en bestemming in het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

apoptose

A

geprogammeerde celdood

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

cefacadoule ontwikkeling

A

van kop naar staart ontwikkeling, dus eerst het hoofd en later de voeten en het lijf. denk aan caudaal: van het hoofd naar de rug

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

meiose

A

celdeling die voor gameten zorgt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

2 soorten tweelingen

A

identieke tweelingen (monozygoot) en fraternale tweelingen (dyzygoot)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

beste zintuigelijke stimulus voor de embryo?

A

geen visuele prikkels, enkele tactiele stimuli, embryo houdt meer van zoete smaken dan van zoute of zure smaken en kan wel geluid horen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

prenatale ontwikkeling 1e fase

A

zygoot: eerste 2 weken
- 2x per dag celverdubbeling
- kwetsbaar stadium, 50% van de embryo’s overleeft het ook echt
- hCG wordt aangemaakt
- support systeem wordt aangemaakt: placenta, vruchtwater, navelstreng

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

prenatale ontwikkeling 2e fase

A

embryo: 3-8 weken
- celmassa vormt 3 lagen die verschillende delen van het lichaam representeren
- neurale buis wordt gevormd: hersenen en ruggenmerg
- support systeem verder ontwikkeld
- orgaansystemen ontwikkelen zich: kind is heel kwetsbaar voor invloeden vanuit de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

teratogenen tijdens gevoelige/sensitieve periode

A

externe factoren die schade kunnen toebrengen aan de baby. kunnen passief of actief zijn. zijn afhankelijk van:

  • ernst van schadelijke stof
  • hoeveelheid die wordt opgenomen
  • timing van de schadelijke stof
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

prenatale ontwikkeling 3e fase

A

foetus: 9 weken tot geboorte
- organen en systemen groeien verder
- veel activiteit zoals ademen, slikken, grijpen en duimen (soort oefenen voor als de baby op aarde komt)

17
Q

prenatale activiteit bij 7, 10 en 12 weken

A

7: hikken
10: ademen, slaappatroon ontstaat
12: bewegingen (slikken, grijpen, duimen)

18
Q

dosis-respons relatie

A

hoe meer de foetus is blootgesteld aan bepaalde teratogenen hoe groter de kans dat de teratogeen schade aanbrengt bij de baby

19
Q

fetal alcohol spectrum disorder (FASD)

A

schadelijke effecten van drinken tijdens de ontwikkeling van de foetus zijn heel groot. kan gevolgen hebben voor gezichtelijke beschadiging, mentale stoornissen, concentratieproblemen, hyperactiviteit en andere tekortkomingen

20
Q

REM slaap

A

actieve slaapstaat die gekenmerkt wordt door het snel heen en weer bewegen van de ogen en waarbij volwassenen veel dromen. ook slaapverlamming

21
Q

non-REM slaap

A

stille en diepe slaap, geen motorische activiteit of oog bewegingen, meer stabiele/langzame golven, ademing en hart kloppingen

22
Q

hechting

A

voortdurende, emotionele band tussen een kind en ouder/verzorger. blijft constant over tijd en ruimtes
getest door Harlow: aapjes experiment. de aapjes wilden liever bij de stofmoeder zitten die minder eten had, dan de ijzeren moeder die veel eten had. de aapjes hadden dus behoefte aan (emotionele) warmte

23
Q

hechtingstheorie van Bowlby

A

kinderen hebben bepaalde hechtingsstijlen om zo hun overlevingskansen te vergroten

24
Q

veilige basis

A

veilig startpunt van waar een kind veilig een nieuwe omgeving kan gaan ontdekken

25
Q

ontwikkeling van hechting in 4 fasen

A
1. pre-hechting: geboorte - 6 weken
aangeboren signalen (huilen), gerustgesteld door interactie
  1. hechting-in-de-maak: 6 weken-8 maanden
    baby reageert het liefste op familie, voorkeur voor bekenden, vertrouwensband opbouwen
  2. clear-cut hechting: 8 maanden-1,5 jaar
    actief contact maken met ouders, laten verlatingsangst zien wanneer de ouders weggaan, ouders vormen een veilige basis om een nieuwe omgeving te ontdekken
  3. reciprocale relaties: > 1,5 jaar
    tonen begrip voor anderen, ontwikkelen gevoelens, doelen en motieven, minder verlatingsangst
26
Q

intern werkmodel van hechting

A

mentale representatie van het kind over het ik, als gevolg van de manier waarop het kind gehecht is met de ouders/verzorgers. geeft een goeie indicatie van later sociaal functioneren in het leven

27
Q

Strange Situation Test

A

experiment ontwikkeld door Mary Ainsworth om de hechting van kinderen met hun verzorger te meten
- aanwezigheid of afwezigheid van een vreemde
- de moeder verlaat de kamer voor een tijdje en komt daarna weer terug
- wordt de moeder gebruikt als een veilige basis om de ruimte te onderzoeken?
en hoe reageert het kind als de moeder weggaat en weer terugkomt?

28
Q

2 categorieën hechting blijkt uit de Strange Situation Test

A
  1. veilige hechting: kinderen hebben positieve en vertrouwde relatie met hun verzorger. kind zal verdrietig zijn als de ouder weggaat maar blij als deze weer terugkomt. gebruiken de ouder als veilige basis voor onderzoeken
  2. onveilige hechting: minder positieve hechting. 3 soorten
29
Q

onveilig/ambivalente hechting

A

aanhankelijk gedrag, blijven dicht in de buurt van de ouders en gaan niet echt op onderzoek uit. kind is heel verdrietig als de ouders de kamer verlaten, maar als de ouders terugkomen is het kind ook niet gemakkelijk gerust te stellen

30
Q

onveilig/vermijdende hechting

A

kinderen trekken zich niet veel aan van de ouders en negeren hen bijna. geen of weinig reactie bij weggaan en terugkomen van de ouders. het kind is even gemakkelijk te troosten door een vreemde als door de ouders

31
Q

gedesoriënteerde hechting

A

kinderen hebben geen consistente manier van reageren in stress-situaties. meestal is het gedrag tegenstrijdig en verwarrend, komen dan ook gedesoriënteerd over

32
Q

ouderlijke gevoeligheid

A

gevoeligheid van de ouders voor het gedrag van hun kind en ook reageren op dit gedrag. bijv. gerust stellen, positief reageren, blij maken, afleiden

33
Q

pre-hechting

A
geboorte - 6 weken
aangeboren signalen (huilen), gerustgesteld door interactie
34
Q

hechting-in-de-maak

A

6 weken-8 maanden

baby reageert het liefste op familie, voorkeur voor bekenden, vertrouwensband opbouwen

35
Q

clear-cut hechting

A

8 maanden-1,5 jaar
actief contact maken met ouders, laten verlatingsangst zien wanneer de ouders weggaan, ouders vormen een veilige basis om een nieuwe omgeving te ontdekken

36
Q

reciprocale relaties

A

> 1,5 jaar

tonen begrip voor anderen, ontwikkelen gevoelens, doelen en motieven, minder verlatingsangst