O&O College 6 Flashcards

1
Q

microsysteem

A

directe interactie met de omgeving, actief willen meedoen

bijv. het kind met de ouders, vrienden, school, broers en zussen, werk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

mesosysteem

A

alle interconnecties tussen de verschillende microsystemen

bijv. de school met de ouders, de ouders met aanhang familie, ouders met vrienden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

exosysteem

A

indirecte omgevingsfactoren die het kind beïnvloeden

bijv. de werkomgeving van de ouders, de loon van de ouders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

macrosysteem

A

culturele en sociale context waarin alle anders sytemen liggen
bijv. de overheid die de wetten bepaalt, waarden en normen van de samenleving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

chronosysteem

A

dingen die in de samenleving over tijd veranderen en daardoor alles veranderen
bijv. technologische verandering, meer openheid voor homoseksuele mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

familiestructuur

A

hoeveelheid mensen er leven in een huishouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

familie dynamica

A
de manier waarop familieleden interacteren door middel van verschillende relaties
moeder-dochter
dochter-broertje
vader-dochter
etc.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

socialisatie

A

proces waarin kinderen waarden, standaarden, vaardigheden, kennis en gedragingen leren die nodig zijn voor gepaste huidige en toekomstige rollen in de samenleving
bijv. goed kunnen omgaan met mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

discipline

A

set van strategieën en gedragingen die ouders gebruiken om hun kinderen gepast gedrag aan te leren
bijv. een tijdschema aanhouden waardoor kinderen zelf huiswerk leren maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

internalisatie

A

effectieve discipline die ervoor zorgt dat er een permanente verandering is in het gedrag van het kind. het kind heeft dan de gewenste gedraging geleerd en geaccepteerd dat deze goed is, dus de gedraging geïnternaliseerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

straf

A

een negatieve stimulus na bepaald gedrag om ervoor te zorgen dat het kind dit gedrag niet meer zal vertonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

ouderschapsstijl

A

ouderlijke gedragingen en attitudes die het emotionele klimaat bepalen tussen ouders en kinderen in interacties
gekenmerkt door:
- de mate van ouderlijke warmte en beantwoording
- de mate van ouderlijke controle en veeleisendheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

4 soorten ouderschapsstijlen

A
  1. autoritatief
  2. autoritair
  3. veroorlovend
  4. onbetrokken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

autoritatieve ouderschapsstijl

A

hoge warmte en hoge controle
duidelijke standaarden en grenzen aangeven
communicatief en warm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

autoritaire ouderschapsstijl

A

lage warmte en hoge controle
duidelijke standaarden en hoge eisen stellen
weinig warmte geven en niet luisteren naar de behoeften van de kinderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

veroorlovende ouderschapsstijl

A

hoge warmte en lage controle
geen grenzen stellen en de kinderen compleet vrij laten
veel warmte geven

17
Q

onbetrokken ouderschapsstijl

A

lage warmte en lage controle
geen grenzen stellen en compleet vrij laten
weinig warmte geven

18
Q

bidirectionaliteit van ouder-kind interacties

A

zowel ouders als kinderen worden evenveel geraakt door hun beiden karakteristieken en gedragingen

19
Q

peers

A

kinderen van ongeveer dezelfde leeftijd en status, leeftijdsgenootjes en vaak vrienden

20
Q

vriend

A

een persoon waarmee een kind een positieve, verlegen en wederzijdse relatie heeft

21
Q

kliekjes

A

vriendengroepen die kinderen vrijwillig vormen of zich zelf bij aansluiten

22
Q

menigten

A

groepen adolescenten die gelijke stereotyperende reputaties hebben

23
Q

gang

A

los georganiseerde groep van adolescenten of jong volwassenen die zichzelf identificeren als een groep en vaak in illegale activiteiten belanden
bijv. een drugs gang

24
Q

4 verschillende soorten pesten

A
  1. fysiek pesten
  2. verbaal pesten
  3. sociaal pesten
  4. cyber pesten
25
Q

fysiek pesten

A

fysiek iemand pijn doen of bedreigen om dit bij iemand anders te doen

26
Q

verbaal pesten

A

beledigen, plagen, storen of intimideren

27
Q

sociaal pesten

A

iemand buitensluiten, roddels verspreiden of vriendschap achterhouden

28
Q

cyber pesten

A

via gebruik van technologie iemand beledigen of verdrietig maken (smsjes, emails, websites, video’s, beschamende foto’s, nepprofielen etc.)

29
Q

sociometrische status

A

meetmethode van populariteit van kinderen op basis van of hun peers hun leuk vinden of niet

30
Q

5 sociometrische categorieën

A
  1. populair
  2. afgewezen
    - agressief afgewezen
    - teruggetrokken afgewezen
  3. verwaarloosd
  4. gemiddeld
  5. controversieel
31
Q

populair

A

leuk gevonden worden door veel peers en niet leuk door weinig peers

32
Q

afgewezen

A

leuk gevonden worden door weinig peers en niet leuk door veel peers

33
Q

agressief afgewezen

A

vijandig, fysiek agressief, crimineel en dreigend gedrag vertonen. hierdoor afgewezen

34
Q

teruggetrokken afgewezen

A

timide en sociaal teruggetrokken. ze worden niet perse negatief beoordeeld door peers, tenzij ze iets negatiefs hebben gedaan

35
Q

verwaarloosd

A

weinig sociale indruk achter gelaten. ze worden niet negatief maar ook niet positief beoordeeld door hun peers, doordat ze niet echt worden opgemerkt

36
Q

gemiddeld

A

evenveel positieve als negatieve reacties

37
Q

controversieel

A

veel positieve en veel negatieve reacties

positief: grappig, sociaal, sportief, stoer
negatief: agressief, verstorend gedrag, arrogant