neuropsychologie Flashcards
1
Q
case-studies
A
- Phineas Gage
- pijn door hoofd
- grote veranderingen in persoonlijkheid & sociaal herstel
- aandoening van frontaalkwab - Paul Broca
- patient die spraak begreep maar niet beheersde
- aandoening van spraakcentrum van broca
2
Q
eerste neuro-imaging-instrumenten
A
- angelo mosso’s human circulation balance
- activiteit van brein = hogere doorbloeding
- in ruglig op tafel
–> meet balans = verplaatst bloed - pneumo-encephalografie
- walter dandy
- drainage van cerebrospinaal vocht = beter contract X-ray
- invasief, pijnlijk & gevaarlijk
- vaak gebruikt voor fMRI tot jaren 70
3
Q
EEG
A
= elektro-encefalo-grafie
- meting
- elektroden op hersenen
- meting van alle depolarisaties
–> ERP’s event-related potentials = alle EEG’s op 1 stimulus
- probleem = verstoring van andere hersen regio’s bij diepe gebieden - vergelijking fMRI/EEG
- hoge spatiele resolutie / lage
- lage temporele resolutie / hoge
- meting corticale & subcotricale activiteit / enkel corticaal
- indirecte meting van activiteit / directe
4
Q
MRI
A
= magnetic resonacance imaging
- MRI
- sterk homogeen magnetisch veld maken
- coils maken verstoringen & kijken naar reflecties
- structurele beeldvorming - fMRI
- functionele MRI
- BOLD-response = blood-oxygen-level dependent
–> hoger verbruik van zuurstof meten
- andere magnetische eigenschappen oxy & desoxy hemoglobine
- hersenen verdelen in voxels = 3x3x3mm
5
Q
non-invasieve hersenstimulatie
A
- TMS transcranial magnetic stimulation
- tDCS transcranial direct current stimulation
- gedragsexperimenten
6
Q
algemene principies visuele perceptie
A
- verdeelde verwerking
- verschillende onderdelen in apparte delen verwerkt
- kleur, diepte, vorm, beweging, … - parallele verwerking
- verschillende onderdelen worden automatische & tegelijk verwerkt - hoge resistentie tegen ruis = grootste obstakel van AI
- beïnvloed door processen
- top-down = vanuit hersenen aandacht naar verschillende zaken die je zoekt
- bottum-up = vanuit opvallende dingen aandacht naar wijzen - constructief
- dingen die we niet volledig zien invullen door vorige ervaringen
7
Q
oculomotorische cues deel 1
A
= perceptie ven 3D ruimte
= waar is object
bijna alle cues worden aangeleerd tijdens opgroeien
- convergentie
- spanning van oogspieren bepaalde verte
- dicht voor je kijken = ogen meer gekruisd als ver - accomodatie = spanning van de lens
- binoculaire cues
- retinale dispariteit = verschil in zicht van beide ogen - monoculaire cues
- relatieve maat = groote van object
- hoeveelheid van retina ingenomen gecombineerd met verte
8
Q
oculomotorische cues deel 2
A
- interpositie
- weten welke voorwerpen voor/achter elkaar staan
- vorm achter object kunnen vervolledigen - lineair perspectief
- lijnen die in verte samenkomen - motion paralax
- diepte door beweging
- bewegingsrichting voor fixatie punt <=> bewegingsrichting
- beweginsrichting na fixatie punt = bewegingsrichting - consistentie
- licht & schaduw
9
Q
fases van vormperceptie
A
- detectie van eigenschappen = features
- groepering van eigenschappen tot een object
- eenvoud = complexe vormen herleiden tot enkele normale vormen
- nabijheid = voorwerpen die nabij zijn groeperen
- gelijkheid
- continuïteit
- geslotenheid = closure
- gemeenschappelijk lot = common fate = richting van bewegen - herkennen wat het is
- bottom-up = feature netwerk = groepering
- top-down
- perceptuele probleem oplossing
- verwachting
10
Q
logica perceptie
A
- geen onwaarschijnlijke verklaringen
- geen contradicties
- coherente verklaring voor alle informatie
11
Q
aandacht
A
- definitie
- willekeurig aspect = gericht
- beperkende capaciteit
–> selectie: richten & loslaten
- negeren is een actief process - bottum-up & top-down
- spotlight = alle andere zaken kunnen veranderen zonder actief waar te nemen
- shift van aandacht
- open = met oogbewegingen
- verborgen = zonder oogbewegingen
12
Q
spatiele-cueing paradigma
A
- principe
- snellere reactie bij juiste cueing
- vb: pijl naar rechts = rechts kruisje
- exogene & endogene cues - endogene vs exogene cues
- vrijwillig vs on-
- top-down vs stimulus-driven/bottom-up
- langdurig vs reflexief/kortdurig
13
Q
aandacht gemeten op EEG
A
- onderverdeling
- N = negatieve deflectie
- P = positieve deflectie
- negatief = omhoog op grafiek
- P1 - N1 - P2 - N2 - P3 patroon
- P1 = 70-75ms = activiteit retinotopische gebieden
–> top-down invloeden gebeuren hierna pas
- N1 = orienterend = sensory gain - dorsale stroom
- analyse van beweging & vorm
- IPS inferior parietal sulcus -> FEF frontal eye fields
- actief bij endogene & symobolische cues
- top-down gereguleerd - ventrale stroom
- analyse van vorm & kleur
- TPJ temporoparietale junctie -> ventrale frontale cortex
- niet actief bij cues: actief bij targets
- onverwachte & relevante stimuli
14
Q
unilateraal neglect
A
- definitie
- aandachtsstoornis
- onvoeldoende aandacht voor 1 hemiruimte
–> meestal linkerzijde door rechts parietale schade
- geen toeschrijving van stoornissenen visuele waarneming, alertheid, bergrip, …
- vooral ventrale aandachtsnetwerk - toepassing
- enkel links scheren
- enkel 1 deel van lijn zien
- huisje maar voor de helft tekenen
15
Q
geheugen algemeen
A
= vermogen om geleerde informatie vast te houden, op te slaan & te bewaren
–> mogelijk daarna vergeten
onderverdeling
- kort
- sensorische geheugen = 1-4sec
–> vasthouden van recente zintuigelijke indrukken
- kortetermijn geheugen = 10-20sec
–> tijdelijk bijhouden van informatie - langetermijn
- permanente opslag plaats van informatie
- procedueel = impliciet
- declaratief = expliciet
–> episodisch & semantisch
16
Q
sensorisch geheugen
A
- iconisch
- sensorisch van visus
- erg grote capaciteit
- 1sec - echoïsch
- van auditief
- 2-4 sec
- vluchtige stimuli van audio
–> latere stadia = altijd KTG - functie
- accuraate waarnemingen
- herkenning sensorische informatie
- overdracht naar korte termijn
17
Q
onderzoeken ivm met iconisch gebeugen
A
- globale antwoord procedure
- 12 letters voor 50msec onthouden
- gemiddelde recall = 4 letters - partiële antwoord procedure
- 3 rijen van 4 letters
- per rij een hoge/medium/lage toon
- de gevraagde rij moeten opnoemen
–> combinatie met echoïsch geheugen
- delay van geluidsignaal
–> geen = nauwlijks verval <=> 1sec ≈ globale antwoord procedure - gap
- fotos laten zien
- lang zonder pauze, kort zonder pauze of kort met pauze
- meest optimaal = kort met pauze
–> single cell metingen in IT inferior temporele cortex blijven langer vuren = langer vashouden
18
Q
korte termijn geheugen
A
- recall
- 7 items
-> +/- 2 items
- cijfers in begin beter onhouden = primacy effect
- cijfers op het einde beter onthouden = recency effect - verdwijnen van effecten
- primacy = versnelde presentatie van eerste stimuli
- recency = vertraagde opsomming van cijfers
–> al buiten 10-20 sec van KTG - overgang LTG
- door herhaling
- chunking = apparte dingen als geheel opslaan
- max 4 chunks