Motoriek Flashcards

1
Q

bottum-up werking

A
  1. reflexen ruggengraad
  2. hersenstam & vele kernen
    –> geen initiatie van bewegen
  3. basale ganglia & cerebellum = primitieve bewegingen
  4. motorische cortex
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

soorten motorneuronen

A
  1. directe motoneuronen
    - axonen lopen rechtstreeks tot aan skeletspieren
    - vb: alfa-motorneuron
    - spierspoelen = intrafusale vezels in kapsel
  2. indirecte motoneuronen
    - korte axonen
    - synapsen nemen met directe motoneuronen
    –> 50 indirecte per directe
    - inhiberen of exciterend
    - vb: renshaw-inhibitie door renshaw cel = fysiolische inhibitie van maximale kracht & inhibitie agonist/antagonist
    –> activatie van alfa-motoneuronen blokkeren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

alfa moto-neuronen

A

= innervatie van CZS naar spieren

inputs
1. afferente input van spinale zenuwen
2. afferente input van hogere centra
3. lokaal netwerk van interneuronen

uitval
- paralyse = uitval van willekeurige bewegingen
- parase = uitval van alle bewegingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

spierspoel

A
  1. soorten spierspoelen
    - kernzakvezel = dikke vezel met vele kernen bij elkaar
    - kernketting vezel = smalle vezel met vele kernen achter elkaar
  2. soorten bezenuwing = allemaal op beide
    1) Ia-afferent
    - in midden van vezel = geen contractiele eiwitten
    - dominant bij dikke vezel
    - meet veranderingen van lengte
    –> actiepotentialen bij verandering
    2) II-afferent
    - aan uiteinde van vezel = contractiele eiwitten
    –> invloed op lengte van middendeel door contractiele eiwitten
    - dominant bij smalle vezel
    - meet algemene lengte
    –> actiepotentialen bij langer
    3) gamma-vezel
    - aan zijkanten = ook invloed middendeel
    - kan spier doen samentrekken = effect uitoefenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

doel spierspoel & golgi-pees complex

A

Spierspoel
1. verlening
2. actiepotentiaal
3. reflex: alfa-motoneuron
4. contractie
5. constante lengte

Golgi-pees complex
1. hogere druk
2. meer actiepotentialen
3. te hoge druk
4. reflex = inhiberend interneuron -> alfa-motoneuron
5. alles laten vallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

werking spierspoel

A
  1. basis lengte
  2. dynamische verlenging
    - activatie van Ia vanuit dikke vezel
    - verlening = progressief hogere acticvatie van II
  3. statisch nieuwe lengte
    - langer = hogere activatie II vanuit ketting vezel
    - geen activatie van Ia
  4. verkorting van spier
    - wegvallen Ia signalen
    - daling van II
  5. isometrische contractie
    - geen effect op Ia & II
    - stijging van Ib = meting van druk
    –> golgi-pees complex
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

bijdrage van spierspoelen bij willekeurige contracties

A
  1. motorische cortex = handelingsplan uit geheugen
  2. pakket actiepotentialen
  3. stimulatie alfa-motorneuron = verkorting spier
  4. verkorting spier = uitrekking van spierspoel door contractiele eiwitten
  5. stimulatie van gamma-receptor met zelfde intensiteit = lengte van spierspoel normaliseren

zelfde beweging + extra weerstand
1. zelfde stimulatie alfa-motorneuron
2. zelfde contractie maar met meer weerstand
3. minder verkorting van spier door weerstand
4. verschil van verkorting spier & verlenging gamma-receptor = spierspoel activeert
5. reflex = verschil in verkorting herstellen in spier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

pathologie van spierspoelen

A

= pathologie van uitrekkingsreflex

  1. gamma-neuronen overactiviteit
    - vb: cerebrale parese bij prematuren
    - spontane activatie
    - verkorting spier
    - activatie Ia & II door uitrekking
    - normaliseren
    - opnieuw & opnieuw = gamma-spasticiteiten
  2. continue Ia-prikkel
    - rigiditeit = continue contractie
    - vb: parkinson
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

terugtrekkingsreflexen

A
  1. overmatige prikkeling van bepaalde sensoren
    - boven bepaalde drempelwaardes
    - directe invloed van sensorische prikkels op motoriek
  2. afferente zenuwen naar ruggenmerg
  3. reflex
    - direct: alfa-motorneuron -> agonist vb: biceps
    - indirect: inhiberend interneuron -> alfa-motorneuron -> antagonist vb: triceps
  4. actie vb: wegtrekken

erg intense prikkeling vb: op glas trappen
- terugtrekkingsreflex in 1 been
- strekkingsreflex in andere been
–> kruising naar andere kant van signaal
- voor activatie van heterolaterale kant is hogere drempelwaarde nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

verstoring van reflexen

A

onderscheid maken verstoring & volledig wegvallen reflexen

  1. manoevre van jendrassik
  2. membraampotentiaal van elk dermatoom dichter bij drempel waarde brengen
  3. snellere reflexen
  4. als verstoring = nu toch doorkomen
    –> anders = volledig weggevallen door vb: bulging of hernia
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

functies hersenstam

A
  1. ogen
    - reflexmatige & willekeurige oog bewegingen
    - controle van pupilgrootte
    - huilen
  2. oren
    - basale vormen van horen
    - voelen van beweging & zwaartekracht
  3. mond
    - kauwen & slikken
    - proeven
    - braken
    - productie van speeksel
  4. autonoom
    - regulatie spijsvertering
    - ademhalen
    - bloedsomloop
    - regulatie van slaap-waakcyclus

ontbreken van hersenstam = decerebratie stijfheid = volledige contractie van alle spieren
anencephale baby’s = ontbreken van grote hersenen
–> toch nog primitieve bewegingen = kleine hersenen & hersenstam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

kernen van de hersenstam

A
  1. nucleus vestibularis
    - werkt samen met vistibulum = evenwichtsorgaan
  2. nucleus ruber
    - doorgeef kanaal naar cerebellum
    - sommige informatie verloopt rechtstreeks
  3. formatio reticularis
    - inhibitie van cortex & basale ganglia
    - vanuit pathologie & dierexperimenten aangetoond
    –> decerebratie stijfheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

sacculus & utriculus

A

= vestibulum ≈ gehoor

  1. anatomie
    - basale membraan met 2 types haarcellen
    - bedekt door macula = gelei met otolieten
    - bewegen van otolieten door traagheid
    - overdracht op gelei & haarcellen
  2. functies
    - beide = voorwaarts/achterwaars, centrifugatie & zwaartekracht
    - sacculus = verticaal opgericht = ook up/down
    - utriculus = horizontaal = ook links/rechts
  3. haarcellen
    - stereocilia = type 1 = enkel afferent
    - kinocilium = type 2 = afferent & efferent
    - ook ruis filteren voor scherpere detectie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

halfcirkelvormige kanalen

A
  1. anatomie
    - gevuld met perilymfe
    - verdikking = ampulla ≈ macula
    –> bewegen van cristae
    - ook 2 types haarcellen
  2. functie = angulaire bewegen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

projectie van vestibulum

A
  1. verschillende kernen
    - voorhersenen = oriëntatie
    - occulomotorisch = oogbolbewegingen
    - hersenen & ruggenmerg = posturaal
  2. andere informatie bronnen
    - visus
    - proprioceptie
    - …
  3. alle informatie doorgeven naar nucleus vestibularis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

nucleus vestibularis

A
  1. delen
    - lateraal & mediaal
    - supra & inferior
  2. laterale kern
    - inkomen van evenwicht sensoren
    - directe gamma-motorneuronen
    - ipsilaterale spieren
  3. mediale kern
    - inkomen van evenwicht sensoren
    - directe gamma-motorneuronen over middellijn
    –> contralaterale spieren
    - informatie naar alle oogbolspieren

doorgave naar cerebellum = soms via nucleus ruber

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

vestibulo-oculomotorische reflex

A
  1. hoofd bewegen naar links
  2. effect
    - stimulatie linker halcirkelvormig kannaal
    - inhibitie rechter
  3. doorgave naar
    - links = direct linker mediale nucleus vestibularis
    - rechts = via interneuron van rechter mediale nucleus
  4. stimulatie/inhibitie
    - signaal doorgeven naar nu. abducens
    - temporale effecten = direct neuron
    - nasale effecten = interneuon langs nu. oculomotorius

effecten
- nu. oculomotorius = alle bewegingen buiten abductie
- nu. abducens = enkel abductie = enkel temporaal
dus
stimulatie
- nu. oculomotorius = nasaal links
- nu. abducens = temporaal rechts
inhibitie
- nu. oculomotorius = nasaal rechts
- nu. abducens = temporaal links

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

vestibulo-spinaal reflex

A

= VSR
1. zitten op bank geblind doekt
2. kantelen van bank
3. excitatie ipsilaterale vestibulum
4. effecten
- excitatie mediale nucleus = contractie contralaterale buikspieren
- excitatie laterale nucleus = inhibitie ipsilaterale buikspieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

basale ganglia onderverdeling

A

= eerste niveau van initiatie bewegingen & fine-tuning moeilijke bewegingen

  1. delen
    - stratium = nucleus caudatus & putamen
    - ventraal striatum = nucleus accumbens & tuberculum olfactorium
    - globus pallidum
    –> dorsaal onder te verdelen in mediaal & lateraal
  2. functioneel ook basale ganglia maar lager gelegen
    - substantia nigra
    –> pars reticulata & - compacta
    - nucleus subthalamicus
20
Q

circuit van basale ganglia

A
  1. motorische cortex
    - handelingsplan op “harde schijf”
    - wordt eigenlijk ontwikkeld in somatosensorische cortex dicht tegen motorische cortex
    - rechtstreeks beïnvloeden van nodige spieren
  2. basale ganglia
    - wordt ook beïnvloed door handelingsplan
    - verbinding rechtstreeks naar striatum door glutamine = exciterende neurotransmitter
    - ook invloed door accosiatie cortex = hoe we ons voelt heeft effect op beweging
    - visuele cortex = trekken naar aandacht

–> verder verwerken door verschillende wegen

21
Q

directe weg basale ganglia

A
  1. motorische cortex
  2. via glutamine +
  3. striatium
  4. via GABA-erge of enkephaline-erge neuronen
    - inhiberende neuronen
  5. globus pallidum internum
  6. via GABA-erge neuronen -
  7. thalamus
  8. via glutamine +
  9. feedback naar motorische cortex
    - beweging
    - snelheid
    - contractie/relaxatie intensiteit

dubbele inhibitie zorgt voor facilitatie = meer contractie/relaxatie

22
Q

indirecte weg in basale ganglia

A
  1. motorische cortex
  2. via glutamine +
  3. striatium
  4. GABA-erge neuronen -
  5. globus pallidum externum
  6. GABA-erge neuronen -
  7. nucleus subthalamicus
  8. via glutamine +
  9. globus pallidum internum
  10. GABA-erge neuronen -
  11. thalamus
  12. glutamine +
  13. motorische cortex

drievoudige inhibitie zorgt voor inhibitie = balans vormen & vlotte bewegingen

23
Q

supplementaire pathway basale ganglia

A

= beide vorige pathways ondersteunen
= nog extra fine-tuning

  1. motorische cortex
  2. via glutamine +
  3. striatium
  4. excitatie substantia nigra pars compacta
    - ook input van amygdala
  5. productie van dopamine
  6. beïnvloeding van stratium
    - ondanks zelfde neurotransmitter een ander effect
    –> verschillen in receptor
    - D2 negatieve receptor = directe pathway = inhibitie
    - D1 positieve receptor = indirecte pathway = excitatie
24
Q

andere functies van de basale ganglia

A
  1. formatio reticularis
    - zonder enige verbindingen is formatio reticularis maximaal actief
    - alle verbindingen zijn inhiberend
    –> functie basale ganglia
    - wegvallen = decerebratiestijfheid
    = ook invloed op tonus
    - sterke aansturing van houdingsspieren door formatio reticularis & dus ook basale ganglia
  2. initiatie van andere kernen
    - in hersenstam
    - nucleus ruber & nucleus vestibularis
    - kunnen bewegingen programmeren maar niks initieren
25
Q

analyse van beweging

A
  1. background beweging
    - beweging ter ondersteuning van fijne motoriek
    - vb: arm klaar houden om te schrijven
    - geen cortex voor nodig = geen cognitie
    –> volledige initiatie door basale ganglia
    - hoge activiteit van neuronen in striatum & putamen
  2. fijne motoriek
    - wel gebruik van cortex
26
Q

plasticiteit van basale ganglia

A
  1. bewegingen
    - bepaalde ingewikkelde bewegingen meer naar niveau van basale ganglia krijgen
    - routinematige bewegingen vb: professionele pianospelers bij gemakkelijke bewegingen
    - wijst op geheugen van basale ganglia
    - blijft enige tijd na training aanwezig maar vervalt wel
  2. mechanisme
    - als maar minder activatie in striatum & putamen
    - door betere interconnectiviteit = nieuwe connecties
    - TAN = tonisch actieve neuronen die vooral veranderen
    - ook bepaalde plasticiteit van substantia nigra
27
Q

letsels van basale ganglia

A

2 grote syndromen

  1. hyperkinetisch-hypotonisch syndroom
    - chorea = plotse, snelle en ongerichte bewegingen
    - athethose = voortdurende langzame onwillekeurige beweginge
    - tics
    - GIlles de la tourette
  2. hypokinetisch-hypertonrisch syndroom
28
Q

cerebellum

A
  1. algemeen
    - veel neuronen
    - uitwendig meer & kleindere windignen
  2. delen
    - archicerebellum x vestibulaire kernen
    - neocerebeullum = grootste deel
    –> verbindingen met cortex = regulatie willekeurige bewegingen
    - paleocerebellum x nucleus ruber
29
Q

algemene functies neocerebellum

A
  1. foutencontrole
    - gelijktijdig behandelen van handelingsplan door cerebellum & basale ganglia
    - vergelijken handelingsplan x effectieve uitvoering
    - enkel output geven als verschil
    - probleem: geen context

–> 2. voorspellingsmechanisme
- visus & gehoor informatie doorgeven
- inschatten & voorrekenen
- regelen versnellen & vertragen bij aanrakingen vb: vangen

  1. planmatig studeren
    - ook voorspelling
30
Q

motorische functionele indeling cerebellum

A
  1. pontocerebellum
    - controle van ledemanten
    - pons in hersenstam = inspiratoir centrum
    - (oog-hand)coördinatie & planning
  2. paleocerebellum = spinocerebellum
    - controle axiale musculatuur & houding
    - verbinding cerecellum x alfa/gamma-motoneuronen
  3. archicerebellum = vestibulocerebellum
    - evenwicht/houding & oogbewegingen
    - verbinding cerebellum x vestibulum
    –> feedback van cerebellum mogelijk
    - nucleus ruber = doorgeef kanaal
31
Q

cytologie cerebellum

A
  1. kernneuronen
    - input van externe informatie = exciterend
    - corrigeren van input
    - output naar periferie
  2. purkinje-neuronen = schors-neuronen
    - gelijktijdige input van externe informatie
    - veel snellere reactie snelheid door veel lagere drempelwaarde
    - mogelijkheid tot reageren op kernneuronen = direct contact met kernneuronen
    –> synaps- & lusvorming = inhiberend met GABA
    - rol van voorspellingsmechanisme
32
Q

posturale controle

A
  1. definitie
    - evenwicht
    - houding
    - essentiële spierkracht
  2. systemen
    - basale ganglia & cerebellum
    - motorische cortex
    - vestibulum
    - formatio reticularis
    –> verbonden door ruggenmerg
33
Q

cerebellair syndroom

A
  1. dysmetrie
    - naast glas grijpen
    - vingers niet op neus kunnen zetten
    - te sterk iets vastnemen
  2. dysdiadochokinese = geen snelle alternerende bewegingen mogelijk
  3. intentie tremor = enkel tijdens beweging
  4. dysartrie = onduidelijk spreken
  5. agrafie = onduidelijk schijven
  6. ataxie = moeilijk bewegen
34
Q

delen cortex ivm motoriek

A

= hoogste niveau van beweging

  1. primaire motorische cortex
  2. secundaire motorische cortex
    - supplementaire motorische-
    - premotorische -
    - beide voeren projecties uit op primaire cortex
  3. somatosensorische cortex
    - primaire somatosensorische cortex = productie van engrammen
    - engrammen = “codes” van beweging
35
Q

primaire motorische cortex

A
  1. functies
    - vooral distale spieren = meest fijne motoriek
    - aangeleerde bewegingen
    - vlugge & behendige bewegignen
    - reflex controle
  2. neuronen van Bets
    - weinig neuronen
    - heel groot
    - groot receptie veld = super grote dendrieten
    - hoge prikkelbaarheid
  3. concreet & reproduceerbaar = 1 neuron heeft constant dezelfde functie
36
Q

organisatie van primaire motorische cortex

A

= somatoptopisch ≈ sensibele cortex
Homunculus Motorcus

  1. contralaterale controle
  2. omgekeerd: voeten bovenaan & onderaan hoofd
  3. proportioneel
    - verschillend van sensibele organisatie
    - verhoudingsgewijze weergave van graad van controle op spiermassa
    - fijne controle van tong & handen
    - grove controle van rug & benen
37
Q

verloop van vezels vanuit cortex

A
  1. motorische cortex
  2. capsula interna
    - erg grote concentratie van neuronen
    - voorkeurplaats hersenbloedingen
    –> heel veel schade
    - hemipleeg beeld hierdoor = 1/2 verlamming
  3. pyramide baan = tractus corticospinalis
  4. kruising in hersenstam
  5. contralateraal door ruggenmerg lopen
    –> sommige verlaten & gaan naar basale ganglia, hersenstam of kleine hersenen voor feedback
  6. synaps nemen met alfa- of gamma-motoneuronen
38
Q

secundaire motorische cortex

A
  1. kenmerken
    - minder betrouwbaar
    - diffuse contractie = soms heel lidmaat
    - minder intens
    - weinig reproduceerbaar = soms sterk & buigingen
  2. anatomisch
    - basis van pre- & post centrale gyrus
    - premotorisch & supplementaire
39
Q

premotorische cortex centra

A
  1. centrum van Brocka
    - spraakcentrum
    - coördinatie van spraakspieren
    - informatie komt eerst vanuit area van Wernicke
  2. centrum van handvaardigheid
    - betrokken bij algemeen motorische handelen
    - ondersteunende functie
    - controle van proximale spieren
    - wisselwerking met primaire
    - initiële fase van oriëntatie van beweging naar object toe
    –> sequentie & voorbereiding
40
Q

letsel aan centra ivm spreken

A
  1. area van Wernicke
    - bibliotheek van lichaam
    - sensorische afasie
    - kan vloeiend spreken, enkel met gestoorde inhoud
  2. centrum van Brocka
    - motorische afasie
    - kan spieren nog gebruiken
    –> specifiek de woorden niet meer kunnen uitspreken
    - kan ze wel nog uitschrijven
41
Q

letsel aan andere centra

A
  1. centrum van handvaardigheid
    - motorische apraxie
    - volgorde van motorisch handelen verstoord
    - 3x hogere zelfmoord door hoge frustratie & stress
  2. pyramidaal syndroom
    - bloeding in kapsula interna
    - hemiplegie
    - eerst = totale verlamming van contralaterale helft
    - herstel door verhoogde tonus = spasticiteit
    –> rigiditeit ≠ spacticiteit
42
Q

supplementaire motorische cortex

A
  1. functie
    - programmeren van patronen
    - initiatie & planning = sequentie vorming
    - bimanuelecoordinatie = pegboard test
  2. elektrische stimulatie
    - contralateraal & ipsilateraal activeren
    - beide kanten activeren
43
Q

postrolandische zone

A
  1. primaire sensorische cotex
    - somatosensorische cortex
    - deel dichtst tegen motorische cortex
    - opslag van engramman
    - in sensorische zone door continue bijsturing afh van proprioceptieve prikkels
    - geassocieerde motorische cortex
  2. functies
    - motorisch geheugen
    - aanleren van bewegingen
    - steeds op zelfde manier

verloop van controle
1. initiatie van bewegingen vanuit primaire motorische cortex
2. engram uit post-rolandische zone halen
3. uitvoeren
4. bijsturen met proprioceptieve prikkels

44
Q

extra: primaire motorische cortex

A
  1. initiatie van bewegingen maar niet initiatie van handeling = eerst frontale cortex die plant
  2. apparte neuronen voor kracht & snelheid
  3. isometrische contracties = bepaald door lagere niveaus vanaf kracht bereikt
  4. ontvangen van continue feedback
45
Q

extra: cerebellum & basale ganglia

A
  1. input
    - cerebellum = ontvangen van motorische & sensorische input = vergelijken
    - basale ganglia = enkel motorische input ontvangen
  2. purkinje neuronen werken GABA- op kernneuronen
  3. neurotransmitter
    - acethylcholin = ook exciterende neurotransmitter bij basale ganglia
    - substance P = ook inhiberende alleen bij stimulatie van pars compacta substantia nigra
46
Q

extra: spierspoelen

A

reflex in totaal = myotatische

  1. reflex controle
    - uitschakeling van spierpees reflex
    - anders nooit beweging mogelijk = reactie op elke beweging
    - modulatie = als nauwkeuriger moeten werken meer antagonischte controle door reflex laten doorkomen
  2. spierpees
    - renshaw cel die limiet opstelt aan ontladingsfrequentie
47
Q

extra: vestibulum

A
  1. utriculus & sacculus: otolieten = Ca carbonaat
  2. functie
    - utriculus & sacculus = dynamisch & statisch
    - halfcirkelvormige kanelen = dynamisch