Neuroanatomie Flashcards

1
Q

CZS algemeen

A

centrale zenuwstelsel

  1. onderdelen
    - hersenen in schedel: 1400gram
    –> cerebrum = grote hersenen, herstenstam & cerebellum = kleine hersenen
    - ruggenmerg in canalis vertebralis
    - netwerk van neuronen
    - vanaf buiten foramen vertebrae = PZS
  2. cellen
    - neuronen = communicerende zenuwcellen
    –> sensibele, motorische & interneuronen
    - gliacellen = ondersteunende cellen
    –> vb: myelineschede
  3. stof
    - witte stof = doortrekking van gemyeliniseerde axonen
    - grijze stof = zenuwcellichamen & dendrieten
    –> werkelijk roos/grijs door hoge bloedtoevoer
    - 3 meningen = hersenvliezen + liqour cerebrospinalis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

embryologie ruggenmerg

A
  1. primaire neurulatie
    - week 3
    - neurale plaat = ectodermale verdikkin dorsaal in embryo
    - vorming van neurale groeve
    - later = samenkomen tot vorming van kanaal
  2. sluiting
    - neuroporus anterior = dag 24
    - neuroporus posterior = dag 26
    - op somiet 31 = S2
  3. neurulatie
    - week 8
    - differentiatie onder S2
    - caudale eminentie = mesoderm
    - ruggenmerg trager groeien als WZ
    - cauda equina vanaf L2
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

delen hersenen

A

van rostraal naar caudaal

enchephalon = hersenen
medulla spinalis = ruggenmerg

  1. prosencephalon
    - telencephalon = cerebrum = grote hersenen
    - diencephalon = hypothalamus, thalamus & hypofyse
  2. mesencephalon = middenhersenen
  3. rhombencephalon
    - metencephalon = pons & cerebellum
    - myelencephalon = medulla oblongata
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

embryologie hersenen

A

= erg trage ontwikkeling maar plasticiteit

  1. 5 hersenblaasjes
    - ontwikkeling vanuit rostrale deel ruggenmerg
    - op 6 weken
    - samen met 3 flexuren
  2. 3 flexuren
    - 1 cephale flexuur = tussen mesencephalon & metencephalon
    - 2 pontiente - = tussen metencephalon & myelencephalon
    - 3 cervicale - = tussen medulla spinalis & myelencephalon
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

verdere embryologie hersenen

A
  1. laterale ventrikels
    - uitzetting neurale kannaal
    - verder groeien over 4e ventrikel
    - enkel nog opening caudaal voor vochtdrainage
    - aan randen van ventrikels = mitose & migratie
    –> vorming cortex (schors)
  2. kwabben = lobi
    - vanaf 14e week
    - insula blijft achter in groei = blijft in diepte
    –> andere delen hanger er over = opercula
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

vorming van kronkels hersenen

A
  1. dichtbijeen gelegen neuronen = gladde hersenen
  2. cortex zet uit door
    - ontwikkeling van axonen & dendrieten
    - vorming van synapsen
  3. cortex vergroot opp x 12
    - kronkels = gyri
    –> rond sulcus centralis: precentralis = motorische cortex & postcentralis = sensibiliteit
    - groeven = sulci
  4. verder myelinisatie
    - verdubbeling van gewicht eerste jaar
    - verder myelinisatie tot 30jaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

soorten ontwikkelingsstoornissen CZS

A
  1. structurele afwijkingen in sluiting van neurale buis = dysraphisme
    - verkeerd sluiten
    - verkeerde differentiatie/invaginatie
    - loskomen van ectoderm = rashischisis
  2. stoornissen in celmigratie ≈ vorming van cerebrale context
  3. stofwisselingsstoornissen
    - opstapeling van toxische metabolieten
    - defivientie essentiele bestanddelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

NTD

A

neural tube defects = dysraphisme

  1. algemeen
    - vaak rostraal of caudaal uiteinde
    - gepaard met onvolledige sluiting van botstructuur = bifidum
    - erfelijke factoren & tekort aan foliumzuur + anti-epileptica
  2. soorten
    - defect sluiting rostraal = hersenen
    - defect sluiting caudaal = ruggenmerg
    - defect differentiatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

defecten in sluiting

A
  1. neuroporus anterior = cranium bifidum
    - onvolledig sluiten van schedel
    - herniatie van intracraniële inhoud = encefalocele
    onderverdeling = gradaties
    1 herniatie meningen = meningocele
    2 meningen & hersenweefsel = meningo-encefalocele
    3 meningen, hersenweefsel & ventriculair systeem = meningohydro-encefalocele
  2. ruggenmerg = spina bifidum
    - geen herniatie van onderliggende structuren
    - niet vergroeide arcus posterior van wervels = 2 processus spinosi = spina bifida occulata
    - wel herniatie = spina bifida aperta
    gradaties
    1 meningen & cerebrospinaal vocht = meningocele
    2 + zenuwweefsel = meningomyelocele
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

defect differentiatie

A
  1. craniale neurale buid = anencefalie
    - geen ontwikkeling van hersenhemisferen, vliezen, schedelkap
    - enkel rudimentaire hersenstam
    - gepaard met spontane abortus of neonatale dood = altijd
  2. medulla spinalis = myeloschisi = rachischis
    - niet altijd fataal
    - erg klinische problemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

telencephalon

A
  1. algemeen grote hersenen
    - linker & rechter hemisferen
    –> onderverdeeld door fissura longitudinalis cerebri
    - in diepe verbonden door corpus callosum = hersenbalk
    - diepe hersenkernen
    - laterale ventrikels gevuld met vocht
  2. sulci & gyri
    - specifiek patroon bij iedereen verschillen & beide hersenhelften
    - enkele constanten = gebruik om hersendelen te verdelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

de 4 basis lobus onderverdeling

A
  1. fysieke onderverdeling
    - sulcus centralis van rolando
    - sulcus lateralis & fossa van sylvius
    –> eindigen in ramus anterior & ramus ascendens
  2. lobus frontalis = voor sulcus centralis
    - door sulcus cinguli afgeschermd van gyrus cinguli
  3. lobus parietalis = achter sulcus centralis
    - deel op midsaggitale doorsnede = precuneus
    - pars superior & pars inferior
    - van inferior = gyrus angularis & - supramarginalis rond ramus inferior sulcus centralis
  4. lobus temporalis = onder sulcus lateralis
  5. lobus occipitalis dorsaal
    - deel op midsaggitale doorsnede = cuneus
    - gevormd door diehoek van sulcus parieto-occipitalis
    - sulcus calcarinus = info over primaire visuele prikkels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

delen van lobus frontalis

A
  1. gyri
    - gyrus frontalis inferior, superior & medius
    - lopen longitudinaal mee met fissura longitudinalis cerebri
  2. gyri frontalis superior
    - pars opercularis = dorsaal van ramus ascendens sulcus lateralis
    - pars triangularis = tussen beide rami
    - pars orbitalis = caudaal van ramus anterior sulcus lateralis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

imaginaire onderverdeling

A
  1. referentiepunten
    - sulcus parieto-occipitalis = craniale overgang lobus occpitalis & parietalis
    - incirusa pre-occpitalis = caudale overgang lobus occipitalis & temporalis
  2. verbindingslijn
    - verbinding sulcus parieto-occipitalis & insicura pre-occipitalis = grenst lobus occipitalis volledig af
    - verbinding sulcus lateralis -> 1/2 van vorige verbindingslijn = grenst lobus parietalis & temporalis af
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

lobulus paracentralis

A

= mid-saggitale doorsnede

  1. grenzen
    - sulcus paracentralis = meest duidlijke sulcus op dit aanzicht
    - sulcus centralis = niet duidelijk op dit aanzicht = dorsaal gelegen
    - sulcus cinguli
  2. deel van frontale kwab
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

verbindingen van hemisferen

A

= facies medialis

  1. corpus callosum
    - anterior = genu = meest anterior
    –> smal anterior uiteinde = rostrum
    - middendeel = truncus
    - posterior = splenium
    –> zichtbaar op caudale plaat dorsaal van mesencephalon
  2. commissura
    - andere verbindingsbalken
    - anterior vormt A
    - posterior
    –> van fornix
  3. septum pellucidum
    - vliesje tussen linker & rechter laterale ventrikels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

lobus 5 & 6

A
  1. 5e = limbische lobus
    - geen echte kwab
    - aaneenschakeling van structuren = C-vorm
    - gyri: cinguli, parahippocampalis, hippocampus & uncus
    - boven corpus callosum
    - isthmus = versmalling dorsaal van gyrus cinguli
    –> loopt verder in gyrus parahippocapalis rond hippocampus
  2. 6e = lobus insularis (van Reil)
    - achtergebleven eilandje van schorsgebied
    - bedekt door frontaal, temporaal & parietaalkwab
    –> door opercula = naamgeving voor overdekkende delen
    - pijnsensatie & smaak
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

delen van witte stof

A
  1. corona radiatia = direct onder cortex
    - overgang van grijze stof naar witte stof
  2. capsula interna = organisatie van de witte stof
    - tussen basale ganglia (lateraal) & thalamus (mediaal) trekken
    - onderverdeeld in anterior & posterior limb + genu
    - motorenbanen
    - samen gekomen als takken
  3. pedunculus of crus cerebri
    - links & rechts 1 grote bundel
    - door de middenhersenen
    - overgang in ruggenmerg na pons & medulla oblongata
  4. capsula externa/extrema
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

dienchephalon

A

= onder & binnenzijde van hemisferen
= thalamus, hypothalamus & hypofyse

  1. thalamus
  2. begrenzing
    - ventraal = interventriculaire foramen van Monro = verbinding van laterale ventrikels naar 3e ventrikel
    - dorsaal = commisura posterior
  3. hypofyse
    - in fossa hypofysialis van os sphenoidale
    - dorsaal van chiasma opticum & ventraal corpora mamillaria
    - achterkwab = neurohypofyse = verbinding met hypothalamus door hypofysesteel
    - epifyse = glandula pinealis = pijnappelklier
    –> dorsaal & caudaal + verbinding met steel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

werking van hypofyse

A

lobus anterior = adenohyposye
1. kernen met uitlopers naar 1e cappilaire netwerk
2. afgifte van regulatorische polypeptiden = mogelijk door verdwijnen van hersen-bloed-barriere
3. verbonden door v. porta
4. 2e cappilaire netwerk
5. epitheel cellen met secretoire functie

lobus posterior = neurohypofyse
- meteen doorloop naar systeemdoorloop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

ventrikelsysteem deel 1

A
  1. ligging van laterale ventrikel = 1&2e ventrikel
    - corpus in parietaal kwab
    - cornu anterior = frontalis
    - cornu posterior = occipitalis
    - cornu inferior = temporalis
  2. verloop
    - 1 in elke hemisfeer
    - C-vormig
    - aanmaak CSV door plexus choroideus
    - via foramina interventriculaire van Monro overlopen in
  3. derde ventrikel
    - tussen beide thalamus kernen
    - verbonden door adhesio interhalamica
    - communicatie met 4e ventrikel door aquaductus cerebri van sylvius
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

ventrikelsysteem deel 2

A
  1. vierde ventrikel
    - gelegen tussen pons/medulla oblongata & kleine hersenen
    - verder gaan als canalis centralis in ruggenmerg
    - apertura lateralis = foramina van Luschka & foramen van Magendie = mediane apertura
    –> openingen in verbinding met subarachnoïdale ruimte = vocht uit ventrikels
  2. cerebrospinaal vocht
    - vulling van ventrikels
    - door plexus choroideus
    - verlaten aan 3 gaatjes van vierde ventrikl = apertura lateralis & - mediana
    –> in subarachnoïdale ruimte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

de thalamus

A
  1. algemeen
    - thalamus & hypothalamus
    - relai station voor interneuronen = doorsturen naar gepaste sensibele cortex
    - vormen wand van 3e ventrikel
    - verbonden door massa intermedia = adhesio interthalamica
  2. onderdelen
    - lateraal, mediaal & anterior
    - vezels komen hier al in specifieke plaatsen terug & schakelen verder
    - dorsaal = corpus geniculatum mediale & laterale = metathalamus
  3. epithalamus
    - dorsaal
    - epiphyse
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

de hypothalamus

A
  1. onderverderling
    - periventriculair = dicht tegen ventrikels
    - midden zone
    - laterale zone
  2. controle over AZS
    - banen naar PS kernen in middenhersenen
    - contact in laterale deel ruggenmerg = oorsprong OS
    - contact sacrale PS kernen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

epiphyse

A
  1. epiphyse klier
    - melatonine productie
    - circadiaans ritme
  2. habenula
    - links & rechts van epiphyse
    - input via stria medullaris
    - beide onderdeel van limbisch susteem functioneel
    - dysfunctie = depressie & verslaving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

basale ganglia & ventrikels

A

= voornamelijk motorisch systeem

  1. onderverdeling van basale ganglia
    - nucleus caudatus & putamen = corpus stratrium
    - putamen & globus pallidus = nucleus lentiformis
    - stratrium & nucleus lentiformis = basale ganglia
  2. extra subcorticale motorische gebieden
    - extrapiramidaal systeem
    - nucleus subthalamicus van Luysi
    - onder thalamus & lateraal van hypothalamus

+ aflopende banen voor AZS regulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

basale ganglia

A
  1. nucleus caudatus
    - mediaal van capsula interna
    - uitpuilen in gehele laterale ventrikels
    - caput = voor thalamus, corpus = over thalamus & cauda = achter thalamus
    - eindigen in amygdala
  2. globus pallidus
    - externe & interne laag
    - kan soms te onderscheiden zijn op doorsnedes
    –> 2 kernen kunnen beide globus pallidus zijn!
    - mediaal van putamen
  3. andere
    - nucleus accumbens
    - claustrum
    - nucleus lentiformis met nucleus putamen = buitenkern

beide lateraal gelegen van genu capsulae interna = scheiding van thalamus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

mesencephalon

A

= middenhersenen

  1. situering
    - tussen diencephalon & metencephalon
    - ventraal = linker & rechter crus cerebri
    - dorsaal = vierheuvel plaat = tectum
  2. kernen
    - substantia nigra
    - nucleus ruber
    - colliculi supeirores = visueel
    - colliculi inferiores = gehoor
    - nucleus oculomotorius
  3. vierde ventrikel
    - vormt vloer
    - periaquaductal gray matter
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

syndroom van Weber

A
  1. tak van a. cerebri posterior die mesenchephalon bevloeit geraakt verstop
  2. uitval n. oculomotorius
  3. symptomen
    - ipsilaterale oftalmoplegie = horinzontale oog bewegingen verlopen slechter
    - contralaterale paralyse van lagere delen aangezicht, tong, arm & been
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

witte stof van hersenstam

A
  1. pendunculi cerebelli
    - 3 verbindingen naar cerebellum
    - superior, medius & inferior
  2. pyramide banen
    - crura cerebri = corticospinale & corticuobulaire vezels = pyramide banen ventraal
    –> uitlopers capsula interna
    - oliva = kern achter pyramide banen ventraal
    –> hiertussen loopt de 12e craniale zenuw uit = n. hypoglossus
    - andere craniale zenuwen ontspringen dorsaal van oliva
  3. dorsaal
    - dorsale opstijgende banen & netwerk van neuronen
    - test & proprioceptie
    –> laatste, proximale deel = lemniscus medialis (systeem)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

pons

A

= tussen mesemcephalon & medulla oblongata

delen

  1. voorste deel
    - horizontaal lopende vezels
    - ≠ helften cerebellum verbinding
    - colliculus facialis = n. facialis = uitlopen in 4e ventrikel
  2. dorsaal deel
    - dak 4e ventrikel = vloer is cerebellum
    - doorlopen van corticospinale zenuwen

ponteine kernen
- midden van pons
- craniale zenuwen V-VIII
- zwarte draatjes = uitlopers naar cerebellum

32
Q

medulla oblongata

A

van ventraal naar dorsaal

  1. nu. hypoglossus = uitpuilen in 4e ventrikel
  2. nucleus olevaris inferior
  3. piramide banen
  4. tuberculus gracilis & cuneatus
33
Q

functies medulla oblongata

A
  1. algemeen
    - autonome centra ademhaling & bloedcirculatie
    - motoriek spijsverteringsstelsel
  2. oliva inferior
    - schakelstation
    - parvocellulair nucleus ruber -> cortex & kernen kleine hersenen
    - proprioceptieve input ruggenmerg
  3. nucleus ambiguus
    - spieren farynx & larynx = n. IX, X & XI
  4. nucleus solitarius
    - schakelen van affrente smaakverels
    - n. IX, X & VII
34
Q

lateraal medullair syndroom van wallenberg

A
  1. oorzaak
    - stoornis PICA posterior inferior cerebellar artery
    - dorsolateraal deel van medulla geen bloed
    - aftakking van a. vertebralis
  2. gevolgen
    - dysfagie & dysarthrie = verhemelte & larynx verlamd
    - analgesie = verlaagde pijnsensatie & warmteantesthesie in gezicht
    - ataxie = ongecoördineerde bewegingen
    - vertigo (duizeligheid), nausea & braken
    - Horner syndroom = pupil vernauwing & verminderde zweet secretie
  3. contralaterale zijde
    - verlies gevoel, pijn & tempzin romp & ledematen
35
Q

kleine hersenen

A

= cerebellum

  1. situering
    - vast aan hersenstam met 3 pedunculi
    - dak = dorsaal van 4e ventrikel
    –> bodem = medulla oblongata & pons
  2. opbouw
    - cortex = grijze stof
    - medulla = witte stof
    - grijze kernen vb: nucleus dentatus = grootste
    - folia = gyri in cerebellum
    - arbor = witte stof die takvormig naar buiten gaat
  3. hemisferen
    - ≈grote hersenen
    - verbonden door vermis volledig centraal
36
Q

indeling van kleinde hersenen

A
  1. lobi
    - lobus anterior
    - lobus posterior
    - vestibulo cerebellum volledig in midden = evenwicht
  2. fissura
    - tussen anteiror & posterior = fissura prima (niet functioneel)
    - fissura secunda
    - fissura horizontalis
  3. pars intermedia
    - net lateraal van vermis
    - samen met vermis vormt spinocerebellum
    –> banen naar ruggenmerg met bepaalde functies vb: evenwicht
    - laterale delen = cerebrocerebellum = communicatie met grote hersenen
37
Q

vermis

A
  1. algemeen
    - wormvormige verbindingen van hemisferen cerebellum
    - direct boven foramen magnum
  2. delen
    - anterior = nodulus
    - lateraal = flocculus
    - posterior = tonsilla verhevenheid
38
Q

ruggenmerg

A
  1. algemeen
    - 46cm lang met diameter van 1cm
    - foramen magnum -> L2
    - einde = conus medullaris
    –> overgang in cauda equina
    - progressief grotere lengte van spinale zenuwen
    - 8C, 12T, 5L, 5S & 1Co
  2. verdikking
    - intumescentia cervicalis = C5-T1
    - intumescentia lumbosacralis = L1-S2
    - plaatsen waar innervatie ledematen starten
  3. functie
    - ontvangen van alle senosrische informatie buiten hoofd
    - alle motorische & autonome prikkels versturen
    - lokale reflexen
39
Q

algemeen structuur ruggenmerg

A
  1. vlindervormige kern = grijze stof
    - vorm afh van hoogte in ruggenmerg
    - 2 vleugels verbonden door canalis centralis gevuld met cerebrospinaal vocht
    - columna anterior & posterior
    - cornu lateralis enkel T1-L2
    - zone tussen hoornen = intermediair grijs
  2. omringd door kolommen
    - witte stof
    - funiculi anterior, lateralis & posterior
    –> russen columna van grijze stof

opp. groeven
1. fissura mediana anterior
2. sulcus antero-lateralis = ingang radix anterior
3. sulcus postero-lateralis = ingang radix posterior
4. sulcus intermedius posterior
5. sulcus medianus posterior

40
Q

indeling van rexed

A

= indeling van grijze stof in laminae
van dorsale hoorn naar ventrale hoorn

1 zona marginalis
2 substantia gelatinose
3 & 4 nucleus proprius
5 basis van dorsale hoorn
6, 7 & 10 intermediaire zone
- 7 = interneuronen
- 10 = verbinding tussen beide helften
8 mediale motorische nucleus
9 laterale motorische nucleus

commissura alba anterior = verbinding linker & rechter helft tussen centraal kanaal & fissura mediana anterior
–> ERG GROOT = witte banen volledig onder basale ganglia

41
Q

monosynaptische reflexen

A
  1. reflex
    - onwikkeleurige respons op een bepaalde stimulus
    - receptor - afferent neuron - efferent neuron
    - meerdere interneuronen = polysynatpische reflex = meeste
  2. voorbeelden
    - strech-reflex = mono- = knie-peesreflex
    - flexor-reflex = wegtrekken bij pijn
    - gekruiste-reflex = wegtrekken & strekken bij hoge pijn
42
Q

delen v/h formatio reticularis

A
  1. nucleus raphe
    - middelste systeem
    - afdalende pijnmodulatie
    - neurotransmitter = serotonine
    - emotioneel evenwicht & slaapregulatie
  2. mediale zone = magnocellulair
    - opstijgende banen = naar cortex voor bewust zijn
    - afdalende banen vb: tractus reticospinalis
  3. laterale zone = parvocellulair
    - afferent
    - sensorische banen voor hersenzenuw reflexen & hersenfuncties
43
Q

functies reticulair systeem deel 1

A

= verbindingen door gehele hersenen

  1. motoriek
    - input van cerebellum
    - output cia tractus reticulo spinalis
    - controle op spinale motorische neuronen = afdalende motorische informaie voor complexe & geautomatiseerde bewegingen
  2. stabiliteit
    - regulatie pijn perveptie = pijndrempel
    - controle reflexen
44
Q

functies reticulair systeem deel 2

A
  1. viscerale controle
    - controle van ademhaling & hartfuncties
  2. bewustzijn
    - RAS reticulair activerend systeem
    - algemene niet-specifieke arousal
    - activatie via ARAS = ascenderend ARAS
45
Q

pijn

A
  1. systeem
    - lokalisatie = gyrus postcentalis
    - emotie van pijn = limbisch systeem
    - kwaliteit van pijn = aard = insulaire cortex
    –> gedragsrespons vb: wrijven
    - associatie cortex van frontale kwab
  2. onderdrukking
    - noradrenergisch & serotonergisch
    - beïnvloeding door opstijgende vezels van anterolateraal systeem & dalende corticale vezels
    - vezels van PAG lopen via nucleus raphe naar substantia gelatinosa in dorsale hoorn van ruggenmerg
    - remming van pijnprikkels naar ruggenmerg
    = gate control theory of pain
46
Q

klinische toepassingen pijn

A
  1. analgesie = pijnbestrijding bij kanker patient
    - anterolaterale baan van andere kant wordt doorgesneden
    –> cordotomie
    - geen pijn meer
  2. syringomyelie
    - ziekte van ongekente oorsprong
    - cyste in centraal kanaal, meestal cervicaal
    - druk op comissura anterior
    - verlies van pijn, warmte & koude
    –> ontstekingen op wonden
    - wel nog gevoel van aanraking
47
Q

OS in ruggenmerg

A
  1. voorkomen
    - columna lateralis T1-L1/2
    - geen OS in cervicale ruggenmerg
    - in lateraal stukje van voorhoorn
    - lopen in radix anterior via ramus communicans albus naar truncus sympaticus
    –> deze loop wel over gehele wervelkolom = C2, T11, 4L & 4S
    - verdikking bij begin op T1 want vele cellichamen
  2. verder
    - schakelen: normaal of naar diepere synapsen vb: van maag & darmen
    - ramus grisea = terug lopen naar spinale zenuw
    - viscerale afferentie = sensibele zenuwen die teruglopen via truncus sympaticus naar ruggenmerg
    –> meestal nociceptie = pijn die deze weg nemen
48
Q

PS in ruggenmerg

A
  1. aanvoeren
    - n. vagus = naar vele organen = zwevende craniale zenuwen
    - nu. oculomotorius III = Edinger-Westphal
    - nuclei saliclatorius van VII & IX
    - nucleis motorius van n. vagus X
    - 4 cervicale kernen
    - S2-S4 voor kleine bekken
  2. afvoerend = nociceptie
  3. sacraal deel
    - plexus hypogastrica superior & inferior
    - n. hypogastricus sinistra = blaas prostaat & rectum
    - zelfde deel door OS T10-L2
    - zowel PS als OS gaat ook naar crainiale zenuwen
49
Q

craniale kernen in oog systeem

A

= belangerijk ivm Horner

  1. spieren
    - n. oculomotorius
    - n. abducens
    - n. trochlearis
  2. PS aanvoer
    - vanuit nu. Edinger-Westphal = PS kern van n. oculomotorius
    - naar galgion ciliaire
    - naar spieren ivm lensbolling & pupilsluiting = uitval bij Horner
  3. OS aanvoer
    - vezels van bovenste OS ganglion die meetlopen met a. carotis interna
    - ook via galgion ciliaire
    - pupil dilateren & ooglid opheffen
50
Q

somatotopie

A
  1. definitie
    - lichaam in kaart op hersenschors
    - homunculus: niet gelijke grootte
    –> grote handen, hoofd & lippen
    - organisatie ookal zo in columna posterior
    –> OL = mediaal, BL & hoofd = lateraal
  2. functie
    - proprioceptische gewaarwording
    - discriminatiezin, vormherkenning & textuur herkenning = sterognosie
    - gnostische = epicritische sensibiliteit
    –> constant voldoende informatie over lichaam om bewegingen te kunnen uitvoeren
51
Q

verloop spinale zenuwwortels

A
  1. ruggenmerg
  2. radix = gescheiden
    - anterior = motorisch, celkern in ruggenmerg
    - posterior met ganglion = sensorisc, celkern in dorsaal ganglion (DRG dorsal root ganglion)
    - interneuronen nemen = traditioneel in lamina 7 van REXED
  3. spinale zenuw = samenkomen
  4. ramus = gemengd
    - anterior = ventrale spieren & huid
    - posterior = rug
    - onderverdeling in dermatomen = overlappend
    –> geen overlap in gezicht
    - beide hebben motorische & sensorische vezels ≠ radix

+ rami communicantes albus & griseus = verbinding naar truncus sympaticus

52
Q

algemeen hersenvliezen

A

functie = bescherming
- mechanisch door ophaning aan vliezen
- drijven door CSV cerebrospinaal vocht

delen
1. schedel
2. epidurale / extra-durale ruimte
3. dura mater
4. subdurale ruimte
5. arachoidea
6. subarachnoïdale ruimte
7. pia mater

53
Q

de 3 vliezen

A
  1. dura mater
    - hard hersenvlies
    - tegen schedel & ruggenmergkanaal
    - vormt enkele duplicaturen = dubbelbladen met enkele durale sinussen
    –> periostiale laag tegen bod & meningeale laag
    1 falx cerebri = samenkomen van beide hemisferen in fissura longitudinalis cerebri
    2 falx cerebelli = door kleine hersenen
    3 tentorium cerebelli = tussen occipitaal kwab & kleine hersenen
  2. arachnoidea = spinnenwebvlies
    - 2 zachte vliezen (samen met pia)
    - verbonden met pia ater door trabeculae
  3. pia mater
    - elke contour CZS volgen
    - condensatie onder cauda equina = vasthechten op os coccygis
    - verbindingen in ruggenmerg = lig. denticulatum
54
Q

durale sinussen

A
  1. falx cerebri
    - sinus sagittalis superior = bovenrand falx cerebri
    - sinus sagittalis inferior = onderrand
    - sinus rectus = dorsale verbinding
    - eindigen in v. magna cerebri vanuit diepe venen
  2. andere
    - sinus transversus = tussen tensorium & schedel
    - sinsu cavernosus = ontvangen bloed van orbita
    - sinus sigmoideus = afdalen binnenzijde os occipitalis naar v. jugularis interna
55
Q

menigneale ruimte

A
  1. epidurale
    - tussen duramater & periost (beenvlies)
    - bloedvaten & lymfe
  2. subdurale = veneuze sinussen
  3. subarachnoïdale
    - hersenarterien & CSV + plexus choroideus in ventrikels & sinussen
    - cisternen langs basis van hersenen = dilatatie subarachnoïdale ruimte
56
Q

cisternen

A

= vergrootingen van subarachnoïdale ruimte

  1. cisterna cerebellomedullaris = tussen medula oblongata & cerebellum
  2. cisterna interpeduncularis = tussen pedunculi van mesencephalon
  3. cisterna quadregeminale = op vierheuvelplaat
  4. cisterna pontine = pons
  5. cisterna magna = onder cerebellum
  6. cisterna lumbalis = vaak staaltje afpakken
57
Q

kliniek hersenvliezen

A
  1. epiduraal hematoom = bloeduitstoring
    - a. maningea = a. tussen dura & schedel
    - bloeding door slag of breuk schedel
    - hoofdpijn & andere tekenen compressie hersenen
    - bloeding beperkt door dura tegen schedel
  2. subduraal hematoom
    - bloeduistorting van vene
    - acuut = harde klap vaak bij kinderen vb: na bewusteloos
    - subactuut = trage stijging intracraniäle druk met symptomen
    - chronisch = bij ouderen door fragiele wanden
58
Q

cerebrospinaalvocht

A

functies
- bumper effect = bescherming CZS
- transport van hormonen & factoren die hormonen beïnvloeden
- voert metaboleafvalproducten weg

  1. aanmaak in plexus choroideus = laterale ventrikel
  2. foramine interventricularis van Monro
  3. 3e ventrikel
  4. aquaductus van Sylvius
  5. 4e ventrikel
  6. apertura van Luschka lateraal & apertura van Magendie mediaal
  7. canalis centralis
  8. naar subarachnoidale ruimte
  9. arachnoidale granulaties in durale sinussen
  10. aflating naar veneus
59
Q

kliniek CSV

A

hydrocefalie = opstapeling

  1. soorten
    - obstructieve = interne = in ventriculair systeem zelf
    - communicerende = externe = obstructie van resportie rond arachnoïdale villi
    –> ook bij spina bifida
    - gevolg = dilatatie ventriculaire systemen
  2. symptomen
    - afh van drukstijgingen
    - hoofdpijn, misselijkheid & braken
    - acuut = bewustheidsverlies
    –> meer voorkomen = drukstijging door tumor
    - therapie = drainage of invasieve neuro-endoscopie
60
Q

a. carotis interna

A
  1. ventraal over hals
  2. door apertura carotis externa
  3. door apertura carotis interna = in hersenen
  4. S-vorm in schedel = carotis sifon
    - sulcus a. carotis interna tegen zijkant sella turcica
    - blijft van binnenkand van proc. styloideus anterior
    - door sinus cavernosus = veneuze plexus rond fossa hypofysialis
  5. binnenkomen in subarachnoïdale ruimte
  6. splitsen in a. cerebri anterior, media a posterior
  7. verbinding tussen aa. cerebri anteriores = a. communicans anterior
61
Q

a. vertebralis

A

L&R a. vertebralis
- aftakking van a. subclavia
- via foramen transversarium naar foramen magnum
- door sulcus a. vertebralis op atlas
- door foramen magnum
- samen komen & a. baslisaris vormen
–> basilair systeem loop over pons
- afgeven van a. cerebelli inferior posterior, a. cerebelli inferior anterior & L&R a. cereballi superior
- bovenrand pons = splitsen in R&L a. cerebri posterior

62
Q

circulus van Willis

A

= samen komen van communicerende bloedvaten

a. cerebri media van a. carotis interna
–> a. cerebri anterior met a. communicans anterior
a. cerebri posterior van basilair systeem
–> a. communicans posterior naar a. cerebri media toe

  1. nut
    - uitval van 1 van de netwerken = mogelijkheid tot overname
    - anastomoserend netwerk = collaterale circulatie
  2. vertakkingen
    - naar alle hersen structuren
    - oorsprong bloed kunnen herlijden
    - carotis = telencephalon & diencephalon
    - vertebralis = hersenstam, cerebellum, delen diencephalon & ruggenmerg
    - belangerijkste vertakkingen: cerebri anterior, media & posterior
63
Q

veneuze drainage & bloed-hersenbarrière

A
  1. bloed-hersenbarrière
    - niet alle chemische substanties kunnen passeren
    - astrocyten rond cappilairen
    - optimaal milieu van hersenen
    - bepaalde geneesmiddelen geen effect op hersenen
    - op bepaalde plaatsen doorbroken rond ventriculair systeem = circumventriculaire orgaantjes
  2. veneuze drainage
    - opp venen in subarachnoïdale ruimte
    - ledigen in veneuze sinussen
    - verlaten van schedel via v. jugularis interna
  3. bloedvoorziening hersenvliezen
    - a. meningea anterior, media & posterior = aftakkingen van carotis externa
64
Q

arterieële aanvoer van ruggenmerg

A
  1. algemeen ventraal = a. spinalis anterior
    - ventraal over medulla spinalis rond fissura mediana anterior
    - segmentaal = a. medullaris segmentalis anterior/posterior
    - in canalis vertebralis = opspliten in ramus redicualaris psoterior & anterior
  2. segmentaal
    - cervicaal = a. vertebralis, a. cervicalis ascendens & - profunda
    - throacaal = ramus spinalis van a. intercostalis poterior
    - lumbaal = a. lumbalis
    - sacraal = a. sacralis lateralis
  3. a. spinalis posterior
    - 2 posterior = rond beide funiculus posterior, net mediaal van intrede radix posterior
    - analoog aan anterior
    - vanuit a. medullairs segmentalis posterior

–> beide reiken naar radix anterior of posterior
anterieur meer takjes

65
Q

veneuze drainage van ruggenmerg

A
  1. vv. spinales anteriores & posteriores
    - 1 aan fissura mediana anterior
    - 1 aan sulcus mediana posterior
    - 2 lateralen die ontdubbelen
  2. plexus
    - anterior & posterior plexus internus
    - epidurale ruimte
    - verbinding met azygos systeem
66
Q

syndroom van Brown-Séquard

A

= spinale hemisectie

gevolgen
1. uitval somatosensorische informatie aan zelfe kant hemisectie
–> kruisen pas in nuclei van medulla oblongata
2. uitval pijn informatie aan andere kant & enkele niveaus lager
–> stijgen eerst een paar niveaus vooraleer overschakelen
3. spacticiteit & paralyse aan zelfde kant van letsel

zelfde symptomen kunnen veroorzaakt worden door compressio medullae

67
Q

spinale shock

A
  1. oorzaak
    - voornamelijk ongevallen
    - letsel aan ruggenmerg
  2. gevolgen
    - totale uitval van ruggenmerg
    - paralyse
    - anesthesie = verlies van gevoel
    - posturale hypotensie = intense daling bloeddruk na rechtop komen
  3. andere
    - boven C5 = verlamming ademhaling
    –> onmiddelijke dood
    - wegvallen spinale reflecen
  4. revalidatie
    - terugkomen reflexen na weken
    –> hogere spiertonus & hevigere reflexen
    - als niet terugkomen = blijvend
68
Q

functies van basale ganglia

A
  1. algemeen
    - grijze kernen in midden van witte stof van grote hersenen
    - initiatie & organisatie van motorische bewegingen
    - kwaliteit & uitvoering van motorische opdrachten
    - meewerken met controle = extrapiramidaal systeem
  2. loops
    - skeletomotorische loop = musculaire controle
    - oculomotorische loop = controle saccadische bewegingen
    - prefrontale loop = cognitie
    - limbische loop = motivationeel gedrag & emoties
69
Q

input nuclei

A
  1. input nuclei
    - nu. caudatus
    - putamen
    - nu. accumbens
    –> samen = (neo)stratium
    - ontvangen afferente connecties cortex
    - projecteren naar output & intrinsieke nuclei
  2. directe pathway
    - desinhibitie door stratum & output nuclei = excitatie
    - informatie via thalamus naar frontale cortex sturen
  3. indirecte pathway
    - desinhibitie van intrinsieke pathway
    –> over extern globus pallidum & nu. subthalamcus
    - toch inhibitie door output nuclei
70
Q

andere nuclei basale ganglia

A
  1. output nuclei
    - intern deel globus pallidus
    - substantia nigra pars reticula
    - ventrale pallidum
  2. intrinsieke nuclei
    - extern deel globus pallidus
    - nu. subthalamicus
    –> beide voor indirecte pathway
    - substantia nigra pars compacta
    - ventrale tegmentale area
    –> beide dopaminerge neuronen naar input nuclei
    - dopamine stimulatie bij directe pad & inhibitie bij indirecte pad
71
Q

disinhibitie

A

= 2 inhiberende interneuronen achter elkaar
–> zelfde effect als exciterend interneuron
- vorm van excitatie die vaak voorkomt bij basale ganglia

72
Q

ziekte van Parkinson

A
  1. fysiologisch
    - degeneratie van pars compacta substantia nigra neuronen
    - tekort aan dopaminerge input in nu. caudatus & putamen
    - directe pathway = minder excitatie
    - indirecte pathway = meer inhibitie
    –> minder fine tuning, initatie & algemene vermindering van beweging
  2. oorzaken
    - traumatisch = rugby/boksen
    - iatrogeen = epileptica
    - encephalitis
    - ziekte van parkinson?
  3. therapie
    - L-dopa
    - na 20min weer normale gang
73
Q

symptomen van parkinson

A

= abberanties in motoriek & moeite start van bewegingen

  1. gang
    - niet vlot
    - fenestraties = shuffelen tot stilstand
    - freezen vooraleer richting veranderen
  2. rust
    - alfa-rigiditeit
    - akinesie = uitvalverschijnselen
    - tremor = tandra fenomeen
  3. andere
    - hypo & bradykinesie = moeilijkheden bij starten van bewegingen
    - micrografie
74
Q

Ziekte van Huntington

A
  1. oorzaak
    - dominant erfelijk
    - verlies neuronen stratium
    - inhibitie naar intrinsieke nuclei valt weg
    –> minder inhibitie = teveel beweging
  2. symptomen
    - chorea = vluggen, random bewegingen van extremiteiten
    - athetose = draaiende & wringende bewegingen met armen
    - hyperkinetisch = aangezichtspieren
    - dementie
75
Q

limbisch systeem

A
  1. hippocampale formatie
    - gyrus dendatus
    - hippocampus
    - subiculum
  2. functie
    - deel van geheugen
    - actief bij leren = consolidatie van expliciet geheugen
  3. entorhinale cortex
    - sterke verbinding
    - aanvoer van sensoriele & cognitieve infromatie
  4. fornix
    - output van limbisch systeem
    - circiut van papez
    - uitlopers van fimbrea die eindigen in corpora mamillaria