Nederlands - Engelse werkwoorden Flashcards
Vervoeg volgende werkwoorden zoals in het voorbeeld hieronder: Ik bak - Hij bakt - Hij bakte - Hij heeft gebakken Nu jij met: Stressen
Ik stres Hij strest Hij streste Hij heeft gestrest
Vervoeg volgende werkwoorden zoals in het voorbeeld hieronder: Ik bak - Hij bakt - Hij bakte - Hij heeft gebakken Nu jij met: gsm’n
Ik gsm Jij gsm’t Hij gsm’de Hij heeft ge-gsm’d
Vervoeg volgende werkwoorden zoals in het voorbeeld hieronder: Bakken - Ik bak - Hij bakt - Hij bakte - Hij heeft gebakken Nu jij met: To google
Googelen Ik googel Jij googelt Hij googelde Hij heeft gegoogeld
Vervoeg volgende werkwoorden zoals in het voorbeeld hieronder: Ik bak - Hij bakt - Hij bakte - Hij heeft gebakken Nu jij met: sms’en
Ik sms Jij sms’t Hij sms’te Hij heeft ge-sms’t
Vervoeg volgende werkwoorden zoals in het voorbeeld hieronder: Ik bak - Hij bakt - Hij bakte - Hij heeft gebakken Nu jij met: Deleten
Ik delete Hij deletet Hij deletete Hij heeft gedeletet
Vervoeg volgende werkwoorden zoals in het voorbeeld hieronder: Ik bak - Hij bakt - Hij bakte - Hij heeft gebakken Nu jij met: Volleyballen
Ik volleybal Hij volleybalt Hij volleybalde Hij heeft gevolleybald
Vervoeg volgende werkwoorden zoals in het voorbeeld hieronder: Ik bak - Hij bakt - Hij bakte - Hij heeft gebakken Nu jij met: promoten
Ik promoot Hij promoot Hij promootte Hij heeft gepromoot
Vervoeg volgende werkwoorden zoals in het voorbeeld hieronder: Bakken - Ik bak - Hij bakt - Hij bakte - Hij heeft gebakken Nu jij met: To puzzle
Puzzelen Ik puzzel Hij puzzelt Hij puzzelde Hij heeft gepuzzeld
Vervoeg volgende werkwoorden zoals in het voorbeeld hieronder: Ik bak - Hij bakt - Hij bakte - Hij heeft gebakken Nu jij met: baseballen
Ik baseball Hij baseballt Hij baseballde Hij heeft gebaseballd
Vervoeg volgende werkwoorden zoals in het voorbeeld hieronder: Ik bak - Hij bakt - Hij bakte - Hij heeft gebakken Nu jij met: scoren
Ik scoor Jij scoort Hij scoorde Hij heeft gescoord
Vervoeg volgende werkwoorden zoals in het voorbeeld hieronder: Ik bak - Hij bakt - Hij bakte - Hij heeft gebakken Nu jij met: Speechen
Ik speech Hij Speecht Hij speechte Hij heeft gespeecht
Vervoeg volgende werkwoorden zoals in het voorbeeld hieronder: Ik bak - Hij bakt - Hij bakte - Hij heeft gebakken Nu jij met: Hokeyen
Ik hockey Hij hockeyt Hij hockeyde Hij heeft gehokeyd
Vervoeg volgende werkwoorden zoals in het voorbeeld hieronder: Ik bak - Hij bakt - Hij bakte - Hij heeft gebakken Nu jij met: grillen
Ik gril Hij grilt Hij grilde Hij heeft gegrild
Vervoeg volgende werkwoorden zoals in het voorbeeld hieronder: Ik bak - Hij bakt - Hij bakte - Hij heeft gebakken Nu jij met: Saven
Ik save Hij savet Hij savede Hij heeft gesaved
Vervoeg volgende werkwoorden zoals in het voorbeeld hieronder: Ik bak - Hij bakt - Hij bakte - Hij heeft gebakken Nu jij met: e-mailen
Ik e-mail Hij e-mailt Hij e-mailde Hij heeft ge-e-maild