Nederlands: deel 4 woordenlijst Flashcards
de ruïne (s)/(n)
overblijfsel van een verwoest of vervallen gebouw
visualiseren
uitbeelden, iets (bv. een gedachte) in beeld omzetten, aanschouwelijk maken. - visueel, de visualisatie
de visualisatie(s)
een gedachte vertalen naar een beeld, uitdrukkingsvorm - visueel, visualiseren
schaapachtig
onnozel, dom, gehoorzaam
knokkel(s)
gewricht van de vinger
chaotisch
verward, dooreen, ongeordend - de chaos, de chaoot
scanderen
iets in lettergrepen uitroepen
joelen
luid toejuichen, roepen - het gejoel
honen
neerbuigend de spot drijven met iemand - de hoon, het hoongelach
nabauwen
spottend nadoen
zweem, zwemen
schijn
de verbijstering
verbazing, ontzetting - verbijsteren
prijsgeven
bekendmaken
depot (s)
plaats waar vervoermiddelen (bv.bussen) worden gestald en onderhouden
delicatesse
exclusieve lekkernij (bv. truffel)
accentueren
markeren
gedeputeerde(n)
afgevaardigde
corrupt
omkoopbaar, onbetrouwbaar, oneerlijk - de corruptie
excentriek
heel anders dan normaal en daardoor opvallend - de excentriekeling
mechanisch
gerobotiseerd, werktuigelijk - de mechaniek, de mecanicien
ingenieus
slim bedacht of gemaakt - de ingenieur
de grimas(sen)
grijnzende vertrekking van het gezicht
met scherp schieten
rake klappen uitdelen met woorden
figuurlijk: fors uithalen, bekritiseren
letterlijk: met echte kogels schieten
in iemands zog varen (/meegaan)
hem navolgen
aan de slag zijn
bezig zijn met iets