Ned les 6 Flashcards
bankai
protagonist:
hoofdpersonage in een verhaal, boek, film, toneelstuk of andere soort vertelling.
antagonist/tegenspeler:
personage, groep of de kracht die de protagonist in een verhaal tegenwerkt.
nevenfiguren:
personages in het verhaal die niet de hoofdrol spelen maar wel een belangrijke ondersteunde rol hebben.
figuranten:
personages die op de achtergrond aanwezig zijn in een verhaal, film, toneelstuk,… en vaak geen invloed hebben op het plot.
vlakke karakters:
ze blijven hetzelfde en veranderen niet in het verhaal.
volle karakters:
ze maken een evolutie door.
retarding:
techniek waarbij een schrijver het verhaal vertraagt om de spanning op te bouwen.
tijdsdekking:
hoe de tijd in een verhaal verloopt t.o.v. de tijd die je nodig hebt om dat verhaal te lezen of kijken.
kalendertijd:
tijdsperiode waarin het verhaal zich afspeelt.
chronologische volgorde:
manier om gebeurtenissen in de volgorde van tijd te presenteren.
flashback:
techniek waarbij het verhaal tijdelijk terugkeert naar een andere gebeurtenis.
flashforward:
techniek waarbij het verhaal tijdelijk vooruit springt in de tijd naar een toekomstige gebeurtenis.
terugwijzing:
een korte gedachte of herinnering.
vooruitwijzing:
een korte opmerking van de verteller die al weet wat het personage te wachten staat.
verteltijd:
tijd die de verteller nodig heeft om het verhaal te vertellen.
vertelde tijd:
tijdsduur van de gebeurtenissen binnen het verhaal zelf.
verteltempo:
relatie tussen vertel- en de vertelde tijd.
tijdsprongen:
momenten in een verhaal waarbij de vertelling ineens naar een andere tijdstip gaat.
geografische ruimte:
verwijst naar de fysieke locatie waar het verhaal zich afspeelt.
sfeerscheppende ruimte:
verwijst naar de manier waarop de omgeving en setting van een verhaal de sfeer of emotionele toon beïnvloeden.
sociale ruimte:
verwijst naar de sociale context waarin het verhaal zich afspeelt.
symbolische ruimte:
plaats in het verhaal dat gaat over de gevoelens en betekenissen van de personages
vertelperspectief:
verwijst naar het gezichtspunt vanuit welke het verhaal wordt verteld.
1) belevende ik-verteller:
2) vertellende ik-verteller:
- speelt mee in het verhaal en beschrijft de gebeurtenissen dat gebeuren op dat moment.
- heeft gespeeld in het verhaal of is daarvan getuige.
1) personeel vertelperspectief:
2) alwetende/ auctorieel vertelperspectief:
- verwijst naar de manier waarop een verhaal wordt verteld vanuit het standpunt van een specifieke personage.
- vertelstijl waarbij de verteller alles weet over de personages en de gebeurtenissen in het verhaal.