MVE - Verouderingsmechanismen Flashcards

1
Q

Welke factoren beïnvloeden veroudering

A

Erfelijkheid, leefstijl, ziekte en toeval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke functies nemen af wanneer je ouder wordt

A

Snelheid van de geleiding in de zenuwen, de glomerulaire filtratie, pompfunctie van het hart en de vitale capaciteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de negen kenmerken van veroudering

A

Ze worden bepaald door nature en nurture.
De kenmerken zijn:
- Stamcel uitputting
- Veranderde intercellulaire communicatie
- Genetische instabiliteit
- Telomeer verloop
- Epigenetische veranderingen
- Verlies van proteostase
- Gedereguleerde nutriënten detectie
- Mitochondriale disfunctie
- Cellulaire veroudering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe kunnen verouderingsgerelateerde aandoeningen ontstaan

A

Door lichamelijke veroudering, die ontstaan door de negen kenmerken van veroudering. Chronische inflammatie speelt ook een belangrijke rol. Genen en Omgeving spelen uiteraard ook een belangrijke rol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar kunnen verouderingsgerelateerde aandoeningen tot leiden

A

onbekwaamheid, sterfte en geriatrische aandoeningen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar hangt de snelheid van veroudering van af

A

Fysiologische bronnen van verouderingsschade en herstelmechanismen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke schade richt ROS aan en waardoor komt dit

A

ROS richt schade aan de celwand, DNA en mitochondriën aan. Dit komt doordat er tijdens de oxidatieve fosforylering vrije radicalen ontstaan, die gaan binden aan lipiden en eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe ontstaat ROS

A

Als bijproduct van de ATP-synthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe kan ROS onschadelijk gemaakt worden

A

Door antioxidanten zoals SOD, catalase, GPX, Vitamine E en Vitamine C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn risicofactoren voor Oxidatieve stress

A

Roken, alcohol, obesitas, stress, overmatig sporten, zon en medicijnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de Maillard reactie

A

Een chemische reactie tussen suikers en aminozuren. Het verloopt sneller bij hogere temperaturen, maar stopt niet bij lagere temperaturen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

AGE’s

A

Glucose dat koppelt aan collageen of andere eiwitten en vetten. Deze kunnen zich opstapelen en dit kan leiden tot de ziekte van Alzheimer, hart- en vaatziekten, staar, stijve pezen/huid en diabetes mellitus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar kan mitochondriële dysfunctie voor zorgen

A

Het zorgt voor meer oxidatieve stress en dus de vorming van ROS. Vervolgens leidt dit tot verlies van eiwitonderhoud (proteostase). Dit verhoogt de kans op de ziekte van Parkinson, maar ook Alzheimer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe kan DNA-schade ontstaan

A
  • Cellulaire metabolisme
  • Blootstelling aan Uv-licht
  • Ioniserende straling
  • Chemische blootstelling
  • Fouten in de replicatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar kan DNA-schade voor zorgen

A
  • Activatie checkpoint van de celcyclus
  • Activatie van het transcriptioneel programma
  • DNA-repair mechanismen
  • Apoptose

Dit kan vervolgens zorgen voor een versnelde veroudering door de DNA-schade en DNA-herstel balans en/of door defecte DNA-repair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat gebeurt er met de thymus, T-cellen en antilichamen in B-cellen bij de veroudering

A

Bij veroudering wordt de thymus kleiner. De T-cellen zullen senescent worden en het aantal naïeve T-cellen zal afnemen. De productie van antilichamen in B-cellen wordt minder naarmate iemand ouder wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hayflick limiet

A

het maximaal aantal delingen dat een cel kan ondergaan. Het telomeer limiet ligt hoger dan dit limiet. Dit komt door biochemische modificatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat betekent de leeftijd van de vader bij DNA-schade

A

De moeder maakt slechts eicellen aan het begin van haar leven. De vader maakt echter gedurende zijn hele leven zaadcellen. De kans op DNA-schade is dus bij een oudere vader groter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn CpG sites

A

Plekken in DNA waar een cytosine gevolgd wordt door guanine. Cytosines in een CpG site worden vaak gemethyleerd tot 5-methylcytosines. Deze 5-methylcytosines worden gemeten in epigenetische klokken om de verouderingsstatus te bepalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn epigenetische klokken

A
  • Technisch een model voor het sterfterisico
  • Metaforisch een model voor de biologische leeftijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe wordt de meest accurate voorspelling voor de leeftijdsafhankelijke sterfrisico gedaan

A

Door de combinatie van DNA methylerenprofileren in het bloed in combinatie met de leeftijd en het geslacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke factoren zijn geassocieerd met een lagere biologische leeftijd

A

Hoog opleidingsniveau en een laag BMI

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke voedingsfasen worden tijdens de overgang van de postprandiale fase maar de nuchtere fase in de lever geactiveerd

A
  • Beta-oxidatie glycogenolyse
  • Gluconeogenese
  • Ketogenese
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zijn de longevity pathways

A
  • mTor pathway: reductie
  • Insulin Growth Factor pathway: reductie
  • AMPK pathway: activatie
  • Sirtuin pathway: activatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Metformine

A

AMPK stimulerend

26
Q

Raptormycine

A

mTOR antagonist

27
Q

Hoe zorgt het inschakelen van de verdedigingmodus voor een beter schadeherstel

A
  • Meer anti-oxidatieve bescherming
  • DNA-herstel
  • Autofagie
28
Q

Fysiologische aanpassingen tijdens Intermitted Fasting periodes

A
  • Meer ketonen
  • Verhoogde anti-oxidante berscherming en autofagie
  • Verhoogd DNA-herstel

Gevolg: stress resistentie van cellen en organen

29
Q

Fysiologische aanpassingen herstel periodes van Intermitted Fasting

A
  • Verhoogd insuline/mTOR
  • Verhoogd glucose
  • Verlaagde autofagie/ketonen

Gevolg: Focus op celgroei en plasticiteit

30
Q

Fysiologische aanpassingen op lange termijn door Intermitted Fasting

A
  • Betere insuline gevoeligheid
  • Betere vetzuurmetabolisme
  • Minder abdominaal vet
  • Verlaagde bloeddruk
  • Toegenomen hartfrequentie variabiliteit

Gevolg: Verhoogde veerkracht, ziekte resistentie

31
Q

Wear and tear

A

Dit is het principe dat mensen die minder fysieke arbeid ondergaan in het leven, ouder zullen worden

32
Q

Somatische mutaties

A

Tijdens het leven wordt heel vaak de celcyclus doorlopen en het DNA verdubbeld. Dit kan zorgen voor kleine DNA mutaties. Worden deze niet gecorrigeerd, kan de cel zijn functie minder goed uitvoeren.

33
Q

Eiwitaggregatie

A

Het samenklonteren van eiwitten in het lichaam. Dit kan komen door hogere temperaturen en mutaties in het DNA

34
Q

Disposable soma theorie

A

Het lichaam moet zijn energie verdelen tussen stofwisseling, reparatie van schade en voortplanting. Gaat er meer energie naar bijvoorbeeld voortplanting, dan hoopt de schade op in het lichaam

35
Q

Netwerktheorie

A

Er zijn meerdere processen die onderling met elkaar verbonden zijn, die bijdragen aan het proces van veroudering

36
Q

Error-catastrofe theorie

A

Dit is het principe dat veroudering een gevolg is van oplopende schade bij de replicatie. Kleine, insignificante fouten leiden uiteindelijk tot grote schade

37
Q

Antagonistische pleiotropie

A

Er zijn een aantal stofwisselingsroutes, enzymen en genen die bijdragen aan de voortplanting. Deze zorgen op latere leeftijd juist voor snellere veroudering (testosteron)

38
Q

Hayflick theorie

A

Een cel kan een maximaal aantal keer delen. Hierdoor kan de mens niet oneindig blijven leven. Het aantal delingen hangt weer af van onder andere de telomeren

39
Q

Hersteltijd

A

De functie van het terugkoppelingsmechanisme. Is deze vertraagd door een kleine, maar acute verstoring is dit al een waarschuwingssignaal voor het optreden van een geriatrisch syndroom

40
Q

Kanting point

tipping point

A

Het punt waarop een verstoring in het systeem leidt tot een geriatrisch syndroom

41
Q

Waarom is de kans op een foutpositieven uitslag hoger bij anderen

A

Vanwege de vaak atypische presentatie van symptomen en multimorbiditeit
De specifiteit van een test is bij ouderen vaak verlaagd. (troponine waarde of hemoglobine waarde bij ouderen)

42
Q

Time needed to benefit

A

Sommige medicijnen hebben voordat ze een relevante werking hebben tijd nodig.
Dit is zo bij statine, een cholesterol verlagend middel (werkt pas na ongeveer twee jaar)

43
Q

Kenmerken van een geriatrisch syndroom

A
  • Symptomen die vaak voorkomen bij ouderen
  • Multifactoriële pathogene
  • Komt vaak voor in combinatie met kwetsbaarheid
  • Prognostische marker voor verhoogd risico op complicaties, bijwerkingen en/of hogere mortaliteit
  • Komen vaak voor in combinatie met andere geriatrische syndromen
  • Generalistische diagnostiek en multidisiplinaire samengestelde interventies zijn het meest effectief
44
Q

Concurrente multimorbiditeit

A

Er is geen sprake van een causale relatie tussen verschillende ziekten

45
Q

Causale multimorbiditeit

A

De verschillende ziekten hebben een gemeenschappelijke risicofactor

46
Q

Compliceerde multimorbiditeit

A

De ene ziekte moet aanwezig zijn om ervoor te zorgen dat de andere ziekte kan optreden

47
Q

Intercurrente multimorbiditeit

A

Een acute ziekte bij iemand met een andere ziekte

48
Q

Cluster multimorbiditeit

A

Er is een statistisch verband tussen het optreden van deze combinatie, maar geen bekende verklaring

49
Q

Synergetische comorbiditeit

A

Toename van symptomen door verschillende ziekte die elkaar versterken

50
Q

Toevallige comorbiditeit

A

Ziekten ontstaan en bestaan los van elkaar

51
Q

Neurodegeneratieve aandoeningen

A

Ziekte van Alzheimer en frontotemporale dementie

52
Q

Niet-Neurodegeneratieve aandoeningen

A

Vasculaire dementie

53
Q

Kenmerken van dementie

A
  • Cognitieve stoornissen
  • Vaak in combinatie met stoornissenin gedrag en persoonlijkheid
  • Beperking in dagelijks leven
  • Normaal bewustzijn
54
Q

Kenmerken van Delier

A
  • Acute functieachteruitgang
  • Oriëntatieproblemen
  • Verstoord bewustzijn
  • Eventuele hallucinaties
55
Q

Drie stadia van ziekte van Alzheimer

A
  1. Presymptomatisch
  2. Milde cognitieve problemen
  3. Ziekte van Alzheimer
56
Q

Kenmerken van ziekte van Alzheimer

A
  • Achteruitgang cognitief functioneren
  • Geheugenverlies
  • Later ook functie verlies
57
Q

Presymptomatisch

ziekte van Alzheimer

A

Vorming van beta-amyloïde plaques en vorming van Tau tangles

58
Q

Milde cognitieve problemen

ziekte van Alzheimer

A

Milde geheugenverlies, patiënt maakt zich zorgen

59
Q

Ziekte van Alzheimer

ziekte van Alzheimer

A

Problemen in het dagelijks leven, dementie

60
Q

Waardoor kan de ziekte van Alzheimer gekenmerkt worden

A

Corticale atrofie en ophoping van verschillende eiwitten
* intracellulair: kluwen van Tau-eiwt
* extracellulair: Beta-amyloïde plaques

61
Q

Hoe kan de vorming van amyloïd worden geremd

A

De ziekte van Alzheimer is deels inflammatoir en daarom zouden NSAID’s kunnen helpen om de inflammatoire cytokines af te remmen. De vorming van amyloïd wordt door gliacellen geremd