MLL - Laatste levensfase Flashcards

1
Q

Palliatieve zorg

A

Zorgt voor verbetering kwaliteit van leven patiënten en families worden geconfronteerd met de problemen die gepaard gaan met een levensbedreigende ziekte. Het gaat om het voorkomen en verlichten van pijn door vroege identificatie en onberispelijke beoordeling en behandeling van pijn en andere problemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is ALS

Amyotrophe Lateraal Sclerose

A

De meest voorkomende neurodegeneratieve motorneuron aandoening. De exacte oorzaak is onbekend, wel zijn er verschillende hypothesen over mogelijke cellulaire excitotoxiciteit door disregulatie van micro-RNA en/of veranderingen in ionkanalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn symptomen van ALS

A
  • Spierzwakte van de extremiteiten
  • Bulbaire onset door dysarthie en dysphagie
  • Klein percentage heeft aan het begin al last van initiële ademhalingsmoeilijkheden
  • Cognitieve stoornissen en gedragsveranderingen
  • Pyschologische stoornissen
  • Metabole veranderingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is Upper motorneuron ALS

A

Primaire laterale sclerose. De overleving 8-10 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Lower motorneuron ALS

A

Progressieve musculaire atrofie. Overleving is 2-4 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Problemen met upper motor neuron

A

Spasticiteit en verhoogde reflexen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Klachten Lower motor neuron

A

Slappe spierzwakte, verlaagde reflexen en fasciculaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Afwijkingen in CZS door ALS

A

Cognitieve en gedragsmatige veranderingen, of frontotemperale dementie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke mechanismen zijn gekoppeld aan ALS

A
  • Genetische bijdrage aan de pathogenese
  • Cellulaire veroudering
  • Corticomotorneuro processtoornis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke onderdelen vallen onder corticomotorneuronale processtoornis

A
  • OPTN
  • SOD1
  • Lower motor neuron fenotype mutaties
  • TARBDP gen mutaties
  • Stoornissen TTNA-processing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waaruit bestaat de diagnose van ALS

A

De diagnose bestaat uit de anamnese en het klinisch onderzoek. De aanvullende onderzoeken (laboratorium onderzoek, beeldvorming en elektofysiologische studies) worden gebruikt om andere oorzaken uit te sluiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de behandeldoelen bij ALS

A
  • Symptomen management
  • Behoud van kwaliteit van leven
  • Ondersteunen vier dimensioneel beeld (fysisch, psychologsich, sociaal en spiritueel)
  • Open communicatie over verwachtingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Somatische behandelmogelijkheden

Farmacologisch

A
  • Riluzole
  • Antibiotica
  • Slijmreductie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Somatische behandelmogelijkheden

Niet-Farmacologisch

A
  • Niet-invasieve beademing
  • Invasieve beademing via een tracheostomie
  • Gastrostomie voor voeding
  • Voorkomen van doorligwonden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe gebeurt palliatieve zorg ALS

A

Dit gebeurt door niet-invasieve beademing en sondevoeding. Er is een belangrijke fysieke achteruitgang met psychologische, sociale en existentiële gevolgen. Patiënt voelt zich gevangen en uitzichtloos.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Iatrogenese

A

Het ziek worden van medische ingrijpen

17
Q

Soorten iatrogenese

A
  • Klinische iatrogenese: schade veroorzaakt door medische behandelingen
  • Sociale iatrogenese: voorheen ‘gewone’ fenomenen worden nu als medisch gezien
  • Structurele iatrogenese: toenemende macht van de geneeskunde
18
Q

Waar kijkt de geneeskunde naar

A

Geneeskunde kijkt vooral naar gezondheid, veiligheid en overleving. Het kan dat iets anders belangrijk is voor de patiënt.

19
Q

Medicalisering

A

Het fenomeen dat wetenschap en techniek alle problemen kunnen oplossen. Er ontstaat hierdoor een toenemend geloof in de maakbaarheid

19
Q

Medicalisering

A

Het fenomeen dat wetenschap en techniek alle problemen kunnen oplosse. Er ontstaat hierdoor een toenemend geloof in de maakbaarheid

20
Q

Technologische medicatie

A

Dat het menselijk bestaan alleen begrepen kan worden uit de relaties die mensen hebben me de voor hen bekende werkelijkheid. Technologieën zorgen voor het leggen van relaties met de wereld om ons heen en geven deze relaties vorm en inhoud.

21
Q

Inlijvingsrelatie

A

Techniek waarmee we ons lichaam uitbreiden (rolstoel)

22
Q

Alteriteitsrelatie

A

Techniek waarmee we interacteren (google home, siri)

23
Q

Versmeltingsrelatie

A

Techniek die zo nauw verbonden is met jouw lichaam dat er nauwelijks een onderscheid tussen mens en technologie gemaakt kan worden (PEG-sonde, beademingsmachine)

24
Q

Immersierelatie

A

De onderdompeling in een omgeving die intelligent reageert op jouw aanwezigheid (bewegingssensoren)

25
Q

Perspectieven van hoop in palliatieve zorg

A
  • Realistische hoop
  • Functionele hoop
  • Narratieve/verhalende hoop
26
Q

Realistische hoop

A

Benadrukt de realiteit en waarheid. Hoop moet een zo reëel mogelijk zijn. Nadeel is dat patiënten minder hoop krijgen.
○ Focust zich op het medisch-biologisch aspect van het BPS-model

27
Q

Functionele hoop

A

Het omgaan met de impact van een aandoening staat centraal. Hoop vormt een positieve houding en houvast om een zo normaal mogelijk leven te leiden. Er wordt geprobeerd door zorgverleners om de patiënt te helpen en te ondersteunen
○ Focust zich op het psychosociaal aspect van het BPS-model

28
Q

Narratieve/verhalende hoop

A

De betekenis van hoop voor de individuele patiënt staat centraal. Het draait om het levensverhaal en het belang van de patiënt. Zorgverleners helpen door de interpretatie van deze vorm van hoop op te helderen voor de patiënt en proberen de patiënt hierbij te begeleiden

29
Q

Hermeneutische relatie

A

techniek waarmee we de werkelijkheid kunnen interpreteren (echo)

30
Q

Achtergrondrelatie

A

techniek die op de achtergrond een rol speelt, zonder bewuste waarneming (automatische verlichting)