MPO - Populație Flashcards

1
Q

Prevalentie

A

Het aantal bestaande gevallen van een ziekte. In een stabiele populatie is de relatie tussen de incidentie en de prevalentie: P = I x D (P:prevalentie, I:incidentie, D:duur van ziekte)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Observationele studies

A

Cohortstudies, case-control studies, cross-sectional studies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Experimentele studie (bekendste)

A

Clinical Trial

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Patiënt-controle onderzoek

A

Een onderzoek gericht op het zoeken naar causale verbanden tussen de ziekte en risicofactoren. Het aantal controles wordt door de onderzoeker bepaald, waardoor er geen frequentiematen bepaald kunnen worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Incidentie

A

Aantal nieuwe gevallen van een ziekte per tijdseenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Cumulatieve incidentie

A

Het aantal nieuwe gevallen als proportie van het totale cohort aan het begin van de studie. Deze frequentie maat kan dus niet direct in de populatie worden bepaald

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Incidentierate

A

Rate is een frequentiemaat in een bepaalde tijd. Het is een snelheidsbegrip. Incidentierate is het aantal nieuwe gevallen gedeeld door het aantal geobserveerde persoonsjaren. Dit wordt ook wel de incidentiedichtheid genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Relatief risico

A

De relatieve verhouding tussen de incidentie met én zonder blootstelling. Hiermee kan berekend worden hoe veel groter de kans is tot het krijgen van een bepaalde aandoening als iemand bijvoorbeeld rookt of niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

attributief risico/risicoverschil

A

Geeft het aantal extra ziektegevallen samenhangend met de blootstelling aan de determinant aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Attributieve proportie voor de geëxponeerden (APE)

A

Het deel van de ziekte onder de blootgestelden dat toe te schrijven is aan de determinant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Attributieve proportie voor de totale populatie (APT)

A

Het deel van de totale incidentie van de ziekte dat toe te schrijven is aan de determinant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Odds

A

De kans op een bepaalde gebeurtenis gedeeld door de kans dat het niet gebeurd. Dit wordt gebruikt omdat de risico’s niet berekend kunnen worden (in een patiënt-controle onderzoek). De Odds Ratio is de relatieve verhouding tussen beide odds

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Dubbele vergrijzing

A

Er komen meer ouderen bij en de ouderen worden steeds ouder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

European Standardized Rate (ESR)

A

Er kan hiermee meer gezegd worden over de incidentie en prevalentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar komt een bepaalde kanker soort vaker voor

A

Azië en Zuid-Amerika: infectie-gerelateerde tumoren
Westerse Wereld: leefstijl-gerelateerde tumoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke demografische veranderingen zullen er in de toekomst plaatsvinden

A

De vergrijzing zal er voor zorgen dat de incidentie van kanker stijgt. Er zullen ontwikkelingen plaatsvinden in de technieken en in de vroegdiagnostiek. Incidentie zal tijdelijk toenemen, maar de overlevingskans ook. (Prevalentie stijgt). Er zullen nieuwe behandeltechnieken ontdekt worden. En er zullen veranderingen plaatsvinden in het gedrag van de mens.

17
Q

Risicofactoren voor kanker

A
  • Leeftijd (veroudering)
  • Roken
    Lager:
  • Aanleg
  • Overgewicht
  • Micro-organismen
  • Alcohol
18
Q

Tot welke kanker kan een HPV-infectie lijden

A

Cervixcarcinoom

19
Q

Hoe zorgt veroudering voor een verhoogd risico op kanker

A
  • Accumulatie van mutaties in celclonen gedurende het leven
  • het bewerkstelligen van een gastvrij micromilieu, waarin kankercellen makkelijk kunnen groeien
  • Verminderde efficientie van verschillende beschermingsmechanismen
20
Q

Waarvan is er sprake bij abdominale obesitas

A
  1. Er is sprake van een verhoogde ontsteking van vetweefsel met de productie van cytokines en adipokines
  2. Insulineresistentie in de metabole weefsel
  3. Verhoogde productie insuline nodig voor een normale glucose spiegel
  4. Hyperinsuline
21
Q

Met welke lipidenafwijkingen wordt insulineresistentie mee in verband gebracht

A
  • Verhoogde concentratie VLDL
  • Verhoogde concentratie Triglycheriden
  • Verhoogde concentratie HDL
  • Verhoogde concentratie SHBG
22
Q

Wat is VLDL

A

Dit wordt door de lever gevormd en verzorgt het transport van triglyceriden naar de perifere weefsels

23
Q

Wat zijn triglyceriden

A

Vetten in de bloedbaan die door het lichaam als energiebron gebruikt worden

24
Q

Wat is HDL

A

Dit vervoert cholesterol van de perifere cellen terug naar de lever. Dit is de goeie vorm

25
Q

Wat is LDL

A

Vervoert cholesterol naar de perifere weefsel. Dit is de slechte vorm

26
Q

Wat is SHBG

(geslachtshormoon bindend globuline)

A

Wordt geproduceerd door de lever en bindt aan oestrogeen en androgenen

27
Q

Waar kan extreme adipositas tot leiden..

A

.. Verhoogde aromatisering van androgenen tot oestrogenen

28
Q

Op welke verschillende mechanismen kan lichamelijke activiteit het risico op verschillende vormen van kanker verminderen

A
  • Vermindering van ontstekingen
  • vermindering van geslachtshormonen
  • vermindering van metabole hormonen
  • verbetering van immuunfunctie
29
Q

Wat komt er vrij bij inspanning wat bevorderend is voor een tumor

A

Adrenaline en IL-6, wat zorgt voor mobilisatie, herverdeling en activatie van NK-cellen. Meer NK-cellen kunnen de tumor infiltreren.

30
Q

Hoe heeft roken een directe invloed op de celfunctie

A
  • stimulatie van proliferatie
  • remming van apoptose
  • verminderde effectiviteit van chemotherapie
31
Q

Kankerspecifieke overleving

A

Dit wordt aangegeven als percentage na een bepaald aantal jaren

32
Q

Gemiddelde tijd tot overlijden

A

Een maat die steeds verandert als je een langere follow-up doet. Het geeft weinig stabiele indruk van de prognose

33
Q

Mediane tijd tot overlijden

A

Tijd die het duurt totdat 50% van de patiënten is overleden

34
Q

Mortaliteit

A

Maat voor het aantal doden door kanker in een populatie. Het geeft de kans dat een persoon in de (dynamische) populatie sterft binnen een bepaalde periode

35
Q

Survival

A

Het aantal overlevenden van een (cohort) populatie mensen