Moeilijke woorden SEC Taak 13 Flashcards

1
Q

die schilder is een epigoon van willink

A

navolger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

tijdens de kosovo oorlog vond er een ware exodus plaatst

A

uittocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wij zaten niet op die jobstijding te wachten

A

slecht bericht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hij heeft geen mandaat om te handelen

A

machtiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

in ons land wordt het profijtbeginsel regelmatig toegepast

A

wie voorzieningen gebruikt, moet ervoor betalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

dat gebouw is door een oliemagnaat gekocht

A

iemand die door handel in olie rijk geworden is, en invloedrijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

dat tamboereren van de heer van straten begint te irriteren

A

voortdurend ergens op aandringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

dat is een louche figuur

A

onbetrouwbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ik heb een lumineus idee opgedaan tijdens mijn stage

A

schitterend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hij wilde dat ik stante pede kwam

A

ogenblikkelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

iemand in opspraak brengen

A

compromitteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

iets verduidelijken

A

concretiseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

in hevige mate beinvloeden

A

manipuleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

met elkaar overeenstemmen

A

accorderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

een verfijnd onderscheid maken

A

nuanceren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

discussiëren volgens vaste regels

A

debatteren

17
Q

het aflossen van schulden

A

amortiseren

18
Q

je ergens door laten ontmoedigen

A

demoraliseren

19
Q

iemand uitdagen te reageren

A

provoceren

20
Q

een uittreksel makel

A

excerperen

21
Q

een andere wending nemen

A

het gaat anders dan tot dit moment

22
Q

de wenkbrauwen optrekken

A

verbazing of gevoel van kritiek tonen

23
Q

de wind van voren krijgen

A

een hoop kritiek te horen krijgen

24
Q

iemand een worst voorhouden

A

een beloning in het vooruitzicht stellen

25
Q

stevig in het zadel zitten

A

verzekerd zijn van een goede positie

26
Q

op gespannen voet staan met iets

A

niet of moeilijk met iets te verenigen zijn

27
Q

flink in de bus blazen

A

zich goed inzetten, veel geld uitgeven

28
Q

iemand iets voor de voeten gooien

A

iemand iets verwijten

29
Q

er de brui aan geven

A

ermee stoppen

30
Q

ergens debet aan zijn

A

ergens de schuldige van zijn