Moeilijke woorden SEB Taak 10 Flashcards

1
Q

ambigu

A

dubbelzinnig (meer dan 1 betekenis)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

exotische

A

uitheemse (landen ver van hier)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

ultimatum

A

laatse voorstel gekoppeld aan een tijdslimiet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

prioriteiten

A

zaken die voorrang hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

panacee

A

oplossing/wondermiddel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

essay

A

een opstel van wetenschappelijke of letterkundige aard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

establishment

A

de leidinggevenden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

pretendeert

A

beweert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hypothese

A

veronderstelling die als waarheid wordt aangenomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

katheder

A

een spreekgestoelte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

intentie

A

bedoeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

exercitite

A

militaire oefening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

solidariteit

A

eensgezindheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

gratie

A

genade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wettelijk toestaan van iets

A

legitimatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

periferie

A

buitenkant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

conceptie

A

bevruchting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

arbitrage

A

bemiddeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

affectie

A

genegenheid

20
Q

chapiter

A

hoofdstuk

21
Q

altijd op hetzelfde aambeeld slaan

A

steeds op dezelfde kwestie terugkomen

22
Q

dat is uit de lucht gegrepen

A

dat is verzonnen

23
Q

de wal keert het schip

A

de omstandigheden houden een ongewenste ontwikkeling tegen

24
Q

dat is mosterd na de maaltijd

A

dat heeft geen zin meer

25
Q

voor iemand in de bres springen

A

het voor iemand opnemen

26
Q

met hem is geen land te bezeilen

A

met hem is niets te beginnen

27
Q

elk denkt zijn uil een falk te zijn

A

iedereen denkt dat zijn eigen kinderen / zaken bijzonder zijn

28
Q

de wind waait uit een andere hoek

A

de situatie is veranderd

29
Q

de vis wordt duur betaald

A

veel offers moeten brengen

30
Q

zich op een hellend schip bevinden

A

achteruitgaan

31
Q

aan banden leggen

A

inperken, beteugelen

32
Q

bij de kop pakken

A

aanpakken, aanvatten

33
Q

de dans ontspringen

A

aan iets onaangenaams ontkomen

34
Q

de wijsheid in pacht hebben

A

het als enige goed hebben

35
Q

het laten afweten

A

iets niet doen wat je wel beloofd hebt

36
Q

iets voor zijn rekening nemen

A

voor iets de verantwoording nemen

37
Q

in de ban raken

A

gegrepen worden door, laaiend enthousiast zijn over

38
Q

inbreuk maken op

A

schenden

39
Q

je kop boven het maaiveld uitsteken

A

beter prestaties leveren dan de massa

40
Q

gemoeid zijn

A

samengaan

41
Q

met iets te kampen hebben

A

ergens last of tegenstand van ondervinden

42
Q

soelaas bieden

A

uitkomst bieden, helpen

43
Q

willens en wetens

A

opzettelijk en bewust

44
Q

zijn vingers branden

A

de nare gevolgen van ondervinden, van een ondoordachte handelswijze

45
Q

zonder voorbehoud

A

in alle gevallen, zonder uitzondering