Moeilijke tentamen vragen 2017-2018 Flashcards

1
Q

Antibiotica kunnen worden ingedeeld op basis van hun werkingsmechanismen.
Welk antibioticum c.q. groep van antibiotica werkt in op de eiwitsynthese?
A. Macroliden.
B. Penicilline.
C. Rifampicine.
D. Vancomycine

A

A. Macroliden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Een 19-jarige jongen is allergisch voor een voedingsmiddel. Pas bij de tweede keer
dat hij dit product at, trad de allergische reactie binnen een uur na inname op.
Waarom trad de allergische reactie tegen dit voedingsmiddel het meest waarschijnlijk
pas bij de tweede blootstelling op?
A. Bij de eerste blootstelling is het antilichaam, dat verantwoordelijk is voor de
allergische reactie, nog niet gebonden aan de mestcellen, wat voorwaarde is voor een
snelle allergische reactie.
B. Bij de eerste blootstelling maakt het lichaam alleen IgM aan, dat geen allergische
reacties uitlokt, pas bij een tweede blootstelling wordt het antilichaam gemaakt dat
verantwoordelijk is voor de allergische reactie.
C. Bij de eerste reactie moeten nog geheugen cellen gemaakt worden die bij de tweede
blootstelling, het antilichaam dat verantwoordelijk is voor de allergische reactie, snel
genoeg aanmaken om de allergische reactie te laten optreden.

A

C. Bij de eerste reactie moeten nog geheugen cellen gemaakt worden die bij de tweede
blootstelling, het antilichaam dat verantwoordelijk is voor de allergische reactie, snel
genoeg aanmaken om de allergische reactie te laten optreden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Een 35-jarige vrouw meldt zich met een lusteloos en vermoeid gevoel bij de huisarts.
Ze heeft een bleke huid, bleke slijmvliezen en is snel kortademig bij inspanning. Haar
MCV is 70 fL (normaalwaarde: 80-100 fL).
Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
A. Acute bloeding.
B. IJzergebrek.
C. Nierinsufficiëntie.
D. Vitamine-B-12 gebrek.

A

B. IJzergebrek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is GEEN oorzaak van geconjugeerde hyperbillirubinemie?
A. Choledocholitihiasis.
B. Dyserythropoiesis.
C. Ischemisch leverletsel.
D. Virale hepatitis

A

B. Dyserythropoiesis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De replicatie van Plasmodium spp. is complex. De parasiet heeft meerdere
gastheren nodig.
Welke parasietvorm is nodig voor de sexuele replicatie?
A. Gametocyten.
B. Hypnozoïten.
C. Merozoïten.
D. Trophozoïten

A

A. Gametocyten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

. Een 31 jarige patiënte heeft een urineweg infectie en de huisarts wil graag een
antibioticumkuur voorschrijven. Er is urine naar het laboratorium microbiologie gestuurd
voor gramkleuring. Er worden Gram negatieve staven in het Gram preparaat gezien.
Welk antibioticum kan de huisarts het beste voorgeschrijven en om welke reden?
A. Een smal spectrum aminoglycoside omdat dan de 30S en 50S ribosomen geremd
worden.
B. Een breed spectrum betalactam antibioticum (amoxicilline) omdat dit de eiwitsynthese
voldoende remt.
C. Een glycopeptide (vancomycine) omdat dit de peptidoglycaan synthese van de
celwand inhibeert.
D. Een quinolon omdat hiermee de DNA synthese wordt geremd.

A

D. Een quinolon omdat hiermee de DNA synthese wordt geremd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Colitis ulcerosa en morbus Crohn kunnen gepaard gaan met chronische ontsteking
van het colon.
Welke van onderstaande histologische afwijkingen in colonbiopten is kenmerkend voor
morbus Crohn?
A. Neutrofiele granulocyten in cryptepitheel.
B. Verstoring van de architectuur van de crypten met toegenomen vertakkingen.
C. Granulomen in de lamina propria.

A

C. Granulomen in de lamina propria.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ongeveer 20 % van de Aziaten heft een polymorfisme in CYP2C19. De protonpomp-remmer omeprazol wordt daardoor minder goed gemetaboliseerd in deze groep
mensen.
Het gevolg is dat bij deze groep mensen:
A. de biologische beschikbaarheid van omeprazol groter is;
B. de halfwaardetijd van omeprazol groter is;
C. conjugatiereakties minder goed verlopen;
D. er een verminderde werking is van omeprazol op de zuurvorming in de maag.

A

A. de biologische beschikbaarheid van omeprazol groter is;

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

In een onderzoek is lineaire regressie analyse toegepast. De onderzoeker bekijkt de
residuenplot en ziet dat de variantie van de residuen duidelijk toeneemt met de
voorspelde waarde van de uitkomstvariabele.
Welke aanname is op basis van deze plot geschonden?
A. De aanname dat er geen invloedrijke uitschieters zijn.
B. De aanname van homoscedasticiteit.
C. De aanname van lineariteit.
D. De aanname van normaliteit.

A

B. De aanname van homoscedasticiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Via het foramen van Winslow is er toegang tot de bursa omentalis.
Welke structuur bevind zich ventraal van dit foramen?
A. Arteria lienalis.
B. Ductus choledochus.
C. Lever.
D. Pancreas

A

B. Ductus choledochus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly